Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3266/GM, 8 maart 2017, beroep
Uitspraakdatum:08-03-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3266/GM

betreft: [klager] datum: 8 maart 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 19 september 2016 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 februari 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.M. Kuyp.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Almere en zijn gemachtigde mr. C.J.J. Wevers zijn, hoewel zij daartoe behoorlijk waren opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 25 juli 2016, betreft het niet (tijdig) opvolgen van het afgesproken beleid waardoor functieverlies van klagers linker ringvinger is ontstaan.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klager is op 16 april 2016 vanwege een forse snijwond aan zijn hand behandeld op de spoedeisende hulp in het Diakonessenhuis Zeist. De afspraak was dat klager na vier dagen terug zou komen voor een policontrole van de extensorfunctie. Bij binnenkomst
in
de inrichting op 20 april 2016 is klager gezien door de medische dienst. Hij heeft toen meteen gemeld dat afgesproken was dat hij terug zou komen voor een nadere policontrole. Ook heeft klager duidelijk tegen de inrichtingsarts gezegd dat deze zich op
de hoogte diende te stellen van de overdracht van het ziekenhuis en heeft klager zijn zorgen geuit over de strekfunctie van zijn vinger. Klager is van mening dat de inrichtingsarts nalatig is geweest door geen gevolg te geven aan zijn verzoeken hem,
conform de afspraak, na vier dagen op controle te laten gaan naar het ziekenhuis.
Verder is klager van mening dat door de inrichtingsarts is nagelaten het peesletsel tijdig te constateren. De medische dienst heeft nagelaten de strekfunctie van klagers vinger met apparatuur, zoals een gradenboog, te controleren.
Ten slotte heeft de inrichtingsarts – na verwijzing van klager naar de plastisch chirurg op 6 mei 2016 – ten onrechte niet verzocht klager met spoed te laten beoordelen door een specialist.
Klager kan zijn vinger nu niet meer goed strekken. Hij zal hiermee moeten leven aangezien er nog weinig hoop is op verbetering.

Namens de inrichtingsarts is schriftelijk het volgende standpunt – samengevat en zakelijk weergegeven – ingenomen.
Klager is na binnenkomst in de inrichting op 20 april 2016 gezien door de justitieel verpleegkundige. Hij gaf daarbij aan dat hij 16 april 2016 was gezien op de spoedeisende hulp van het ziekenhuis en de conclusie daar was dat geen sprake leek te zijn
van peesletsel. Op 22 april 2016 heeft de inrichtingsarts klager gezien voor een wondcontrole. Klager kon zijn vinger niet geheel strekken. De inrichtingsarts zag dit als een beperking als gevolg van de zwelling vanuit de verwonding. Te meer nu door
klager was aangegeven dat volgens het onderzoek op de spoedeisende hulp geen sprake leek te zijn van peesletsel. Klager heeft geen melding gemaakt van de afspraak met de spoedeisende hulp dat hij na vier dagen terug zou komen voor nadere controle.
Op 6 mei 2016 heeft de inrichtingsarts klager doorverwezen naar de plastisch chirurg omdat de strekfunctie van de vinger nog niet volledig was. Op 15 juni 2016 constateerde de plastisch chirurg peesletsel. Hiervoor is behandeling ingesteld.
De inrichtingsarts heeft de verslaglegging van de spoedeisende hulp meermalen opgevraagd, maar niet ontvangen. Hierdoor kon de inrichtingsarts niet uit de stukken opmaken dat kennelijk was afgesproken dat klager voor een policontrole terug zou komen.
Pas achteraf bleek dat dit was afgesproken. De inrichtingsarts kan zich goed voorstellen dat klager de periode tussen de verwijzing naar de plastisch chirurg op 6 mei 2016 en de afspraak bij de plastisch chirurg op 15 juni 2016 als te lang heeft
ervaren. De inrichtingsarts is echter van mening dat geen indicatie bestond voor een spoedverwijzing nu dit geen klinische consequenties voor het herstel had. Voor zover klager stelt dat hij meermalen op spoed heeft aangedrongen kan dit niet worden
opgemaakt uit het journaal.

3. De beoordeling
Op basis van het verhandelde ter zitting en de stukken stelt de beroepscommissie vast dat de medische dienst, anders dan klager stelt, de strekfunctie van klagers vinger in ieder geval op 21 april 2016 en op 22 april 2016 op eigen initiatief heeft
gecontroleerd. Niet aannemelijk is dat de inrichtingsarts op de hoogte was van de op de spoedeisende hulp gemaakte afspraak dat klager na vier dagen terug zou komen voor policontrole. Hierbij heeft de beroepscommissie in aanmerking genomen dat door de
medische dienst meermalen tevergeefs de verslaglegging van de spoedeisende hulp was opgevraagd, zodat de inrichtingsarts niet bekend kon zijn met (eventueel) gemaakte afspraken. Voorts is niet gebleken dat klager de inrichtingsarts hierover heeft
geïnformeerd dan wel dat de inrichtingsarts verzoeken van klager hem na vier dagen voor controle naar het ziekenhuis te laten gaan, heeft geweigerd. Bovendien is de (uiteindelijk) alsnog ontvangen verslaglegging van de spoedeisende hulp naar het
oordeel
van de beroepscommissie tegenstrijdig, nu hierin enerzijds is vermeld “4 dagen controle bij arts van justitie, infectiecontrole en strekpeescontrole” en anderzijds “Beleid: poliklinische afspraak (4 dagen policontrole voor extensorfunctie [...])”. Ten
slotte stelt de beroepscommissie vast dat het na vier dagen doorsturen van klager naar het ziekenhuis voor het herstel van klagers vinger weinig verschil had gemaakt.
De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en dr. ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 8 maart 2017

secretaris voorzitter

Naar boven