Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/4036/GM, 7 maart 2017, beroep
Uitspraakdatum:07-03-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/4036/GM

betreft: [klager] datum: 7 maart 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de tandarts verbonden aan de locatie Esserheem te Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 30 november 2016 van de bemiddeling door de tandheelkundig adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 februari 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. D.N.A. Brouns.
De tandarts verbonden aan de locatie Esserheem te Veenhuizen heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de tandheelkundig adviseur van 22 september 2016, betreft het feit dat bij het trekken van klagers kies stukjes wortel zijn achtergebleven, waarvan klager veel last heeft ondervonden.

2. De standpunten van klager en de tandarts
Klager heeft zijn klacht als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Nadat klagers kies op 14 juli 2016 was getrokken heelde het gat niet. Als klager er met zijn tong overheen ging voelde het ruw aan. Hij voelde het vanbinnen kloppen en bij het spoelen van zijn mond zag hij bloed. Hij had erg veel pijn en kon er niet
van
slapen. De klachten verminderden niet. Hij slikte acht paracetamol per dag.. Dit werkte op een gegeven moment niet meer goed. Hij heeft vaak bij het personeel aangegeven dat hij veel pijn had.
Op 30 augustus 2016 werd klager gezien door een collega van de inrichtingstandarts die voorstelde in klagers mond te gaan snijden. Klager wilde echter niet voor de tweede keer worden onderworpen aan een experiment en verzocht de tandarts hem door te
verwijzen naar de kaakchirurg. Dit heeft de tandarts niet gedaan. Nadat klager een klacht had ingediend kwam het hoofd van de medische dienst naar klager toe. Uiteindelijk heeft de medische dienst of de tandartsassistente ervoor gezorgd dat klager werd
doorverwezen naar de kaakchirurg. Op 7 oktober 2016 heeft de kaakchirurg de wortelrest verwijderd. Uit het bemiddelingsverslag van de medisch adviseur volgt dat het achtergebleven stukje meer dan 3 millimeter groot was en daarom niet had mogen blijven
zitten.
Klager verzoekt om een tegemoetkoming en zou, gezien RSJ 2 januari 2013, 12/3418/GM, een bedrag van € 180,= gepast vinden aangezien hij gedurende drie maanden met klachten heeft rondgelopen.

De tandarts heeft schriftelijk het volgende standpunt – zakelijk weergegeven – ingenomen.
Bij de behandeling van 14 juli 2016 was sprake van een gecompliceerde behandeling met opklap. Het element is in delen verwijderd. Het was op dat moment niet duidelijk of een restant van de wortel was achtergebleven en evenmin bestond een indicatie
voor
het maken van een röntgenfoto.
Op 30 augustus 2016 had klager een consult bij een collega in verband met pijnklachten waarna een röntgenfoto is gemaakt en is geconstateerd dat een wortelrest was achtergebleven. Klager verzocht om verwijzing naar een kaakchirurg waar blijkbaar niet
aan is voldaan.
Op 29 september 2016 heeft de inrichtingstandarts klager weer gezien en hem doorverwezen naar de kaakchirurg.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat bij de extractie van klagers kies door de inrichtingstandarts op 14 juli 2016 een restant van de wortel in klagers kaak is achtergebleven. Uit de (op 30 augustus 2016 gemaakte) röntgenfoto’s blijkt dat het
achtergebleven restant (een stuk) groter was dan drie millimeter. Zoals reeds door de medisch adviseur in het bemiddelingsverslag is geconstateerd had de inrichtingstandarts dit stukje alsnog moeten (laten) verwijderen, hetgeen niet is gebeurd. Voorts
is de beroepscommissie van oordeel dat de inrichtingstandarts klager had dienen te informeren over het achtergebleven zijn van een stuk van de wortel, hetgeen evenmin is gebeurd. De beroepscommissie acht het, gelet op de grootte van het achtergebleven
restant, niet aannemelijk dat – zoals door de inrichtingstandarts is gesteld – ten tijde van de extractie niet duidelijk was dat een restant was achtergebleven. De beroepscommissie concludeert dan ook dat de inrichtingstandarts klager veel eerder,
eind
juli 2016, had dienen te onderzoeken. De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van de tandarts dient te worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het
beroep zal gegrond worden verklaard. Nu klager ruim twee maanden nodeloos pijnklachten heeft gehad ziet de beroepscommissie aanleiding voor toekenning van een tegemoetkoming aan klager. Zij stelt de hoogte daarvan vast op € 125,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de locatie Esserheem toekomende tegemoetkoming op € 125,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en dr. H.J.P. Kroeze, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 7 maart 2017

secretaris voorzitter

Naar boven