Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/4214/GM, 7 maart 2017, beroep
Uitspraakdatum:07-03-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/4214/GM

betreft: [klager] datum: 7 maart 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 13 december 2016 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 februari 2017, gehouden in Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. B. van Drimmelen.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Almere heeft schriftelijk bericht verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 26 juni 2016, betreft onzorgvuldig handelen van de inrichtingspsycholoog.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klager verblijft voor de vierde keer in een inrichting voor stelselmatige daders (isd). Hij is op 25 april 2016 de inrichting binnen gekomen. Op grond van artikel 18a Pbw dient binnen een maand na binnenkomst in de inrichting een verblijfsplan te
worden
opgesteld. Klager had op 14 juni 2016 een afspraak met de psycholoog voor een trajectbepaling, maar deze afspraak ging niet door. Hem is niet verteld waarom. Uiteindelijk is de psycholoog op 28 juni 2016 bij klager langs geweest. De psycholoog gaf
meteen, zonder nadere uitleg, aan dat klager in een ‘woon- en werktraject’ was geplaatst. Klager vraagt zich af waar deze beslissing op is gebaseerd nu de psycholoog al die tijd niet met hem heeft gesproken, terwijl hij meermalen om een afspraak had
verzocht. Ook begrijpt hij niet op welke grond hij in een ‘woon- en werktraject’ is geplaatst, aangezien hij juist gemotiveerd is voor een klinisch traject. Hij heeft dit ook steeds aangegeven, maar werd vervolgens als irritant en manipulatief
bestempeld en genegeerd. Hij heeft heel vaak om hulp gevraagd en dit niet gekregen. Klager voelt zich niet serieus genomen. Vast staat in ieder geval dat de inrichtingspsycholoog klager niet heeft bezocht in het kader van het verblijfsplan, zodat de
geestelijke gesteldheid van klager niet kon worden vastgesteld in het verblijfsplan terwijl dit op grond van artikel 44i, eerste lid, sub a, Pm wel is vereist. De directeur had volgens klager dan ook nooit een deugdelijk verblijfsplan kunnen
vaststellen. Het gevolg hiervan is dat waarschijnlijk pas na een jaar met een passende behandeling zal worden gestart waardoor klager is geschaad in zijn belangen.
In november 2016 heeft klager gesproken met een psycholoog van Amethist Verslavingszorg. Zij neigde juist wel naar een klinische behandeling. Ook is klager inmiddels mondeling toegezegd dat een nieuwe verblijfsplan is opgesteld waarin een klinische
behandeling is geïndiceerd.
Klager verzoekt om een tegemoetkoming. Hij verwijst daartoe naar RSJ 3 december 2012, 12/2522/GA en RSJ 18 juni 2012, 11/3257/GA.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht.

3. De beoordeling
Voor zover klager heeft aangevoerd dat de trajectbepaling na zijn binnenkomst in de inrichting te lang heeft geduurd overweegt de beroepscommissie dat geen sprake is van medisch handelen. Op grond van artikel 18a Pbw is het immers aan de directeur van
de inrichting ervoor te zorgen dat zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen een maand na binnenkomst van de gedetineerde in een inrichting voor stelselmatige daders, zo veel mogelijk in overleg met hem, een verblijfsplan wordt vastgesteld. Nu geen
sprake is van medisch handelen van de inrichtingsarts als bedoeld in artikel 28 Pm, zal de beroepscommissie klager in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in zijn klacht.

Voor zover klager klaagt dat de psycholoog hem niet heeft bezocht, hoewel hij meermalen daarom heeft verzocht, gaat de beroepscommissie van het volgende uit. Klager is na zijn binnenkomst in de inrichting op 26 april 2016 door de medische dienst
gezien.
In het medisch dossier is vermeld ‘psychische problemen’. Onweersproken is dat klager meermalen heeft verzocht de psycholoog te spreken. Uit de voortgangsrapportage ‘overzicht voortgang/contacten’ volgt dat klager op 10 mei 2016 een intake heeft gehad
met de psychiater. Onduidelijk is wat er verder is gebeurd nu niet gebleken is dat hij nadien nog door de psychiater is gezien. Voorts is door klager onweersproken aangevoerd dat de psycholoog eerst op 28 juni 2016 bij hem is langs geweest en hem heeft
medegedeeld dat hij in een ‘woon- en werktraject’ zal worden geplaatst. Uit de voortgangsrapportage blijkt verder dat klager vervolgens op 23 september 2016 weer is gezien door de (inmiddels andere) inrichtingspsycholoog.
De beroepscommissie is van oordeel dat het handelen van de inrichtingspsycholoog dient te worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Hierbij heeft de beroepscommissie in aanmerking genomen dat bij binnenkomst van klager
in
de inrichting is geconstateerd dat sprake is van psychische problemen, maar niet gebleken is dat aan klager adequate psychische ondersteuning is geboden hoewel hij hierom verschillende keren heeft verzocht. Het beroep zal derhalve in zoverre gegrond
worden verklaard. De beroepscommissie kent klager een tegemoetkoming toe van € 50,=.

Ten aanzien van de klacht dat de psycholoog ten onrechte een ‘woon- en werktraject’ heeft geïndiceerd, terwijl volgens klager een klinisch traject was geïndiceerd, overweegt de beroepscommissie dat het verblijfsplan op grond van artikel 44g Pm de wijze
van tenuitvoerlegging van de maatregel bestrijkt en in zijn geheel of in gedeelten vastgesteld wordt door de directeur. Naar het oordeel van de beroepscommissie is dan ook geen sprake van medisch handelen als bedoeld in artikel 28 Pm. De
beroepscommissie verklaart klager derhalve in zoverre niet-ontvankelijk in zijn klacht.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voor zover dat ziet op het handelen van de psycholoog na binnenkomst van klager in de inrichting.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de p.i. Almere toekomende tegemoetkoming op € 50,=.
De beroepscommissie verklaart klager voor het overige niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en dr. Ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 7 maart 2017

secretaris voorzitter

Naar boven