Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/4127/GB, 7 maart 2017, beroep
Uitspraakdatum:07-03-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/4127/GB

Betreft: [klager] datum: 7 maart 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.B.A. Acda, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 7 november 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Klager en zijn raadsman zijn opgeroepen om door de voorzitter te worden gehoord in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught op 10 februari 2017. De raadsman heeft verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden. Als toelichting bij het verzoek
liet
de raadsman weten dat hij zijn dochter moest vergezellen naar het ziekenhuis op de datum van de zitting. Klager is door de voorzitter in de p.i Vught nog eens uitdrukkelijk uitgenodigd om ter zitting te verschijnen maar heeft beveiligingspersoneel van
de p.i. Vught meegedeeld niet bereid te zijn om buiten de aanwezigheid van zijn raadsman te spreken.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de afdeling Beheers Problematische Gedetineerden (BPG) ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 8 oktober 2012 gedetineerd. Hij verbleef sinds 23 juni 2016 in de gevangenis van de locatie Zoetermeer. Klager is op 31 oktober 2016 geplaatst in het huis van bewaring (h.v.b.) van de locatie De Schie te Rotterdam. Bij beslissing van 7
november 2016 is hij overgeplaatst naar de BPG-afdeling van de p.i. Vught.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager ontkent ten stelligste dat hij betrokken is geweest bij een incident op 26 oktober 2016. Hij ontkent de in zijn dossier opgenomen rapportage over dat incident en ontkent een
medegedetineerde te hebben mishandeld of gewurgd. De overige omstandigheden die worden vermeld in de bestreden beslissing zijn niet zodanig van gewicht dat die een plaatsing in de BPG zouden rechtvaardigen.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Naar aanleiding van een incident heeft een medegedetineerde aangifte tegen klager gedaan wegens een poging tot doodslag op 26 oktober 2016. Klager is daarna aangehouden en geplaatst in het h.v.b. van de locatie De Schie. In het selectieadvies van de
locatie Zoetermeer van 1 november 2016 is een beschrijving van verschillende voorvallen vanaf 12 mei 2016 opgenomen. Aan klager zijn drie disciplinaire straffen opgelegd. Niet is gebleken dat - zoals is gesteld door klagers raadsman - klager zonder
problemen op de reguliere afdeling van de locatie Zoetermeer heeft verbleven. Uit telefonisch contact met de officier van justitie bleek dat klager wordt verdacht van het meermalen slaan en een poging tot wurging van de medegedetineerde. Gelet op de
waarnemingen van het personeel, het ontzetten van klager door het personeel nadat was opgevangen dat medegedetineerden tegen klager zeiden: “Waarom pak je dat kleine mannetje? Dat had je bij mij moeten doen.”, de aangifte van de medegedetineerde en de
consultatie van de gedragsdeskundige die aangaf dat plaatsing in een PPC niet geïndiceerd is, maken dat klager een ernstig beheersrisico vormt. Klager is ongeschikt om in een regime van beperkte gemeenschap te verblijven. Gebleken is dat klager op 26
oktober 2016 onberekenbaar en gewelddadig is geweest.

3.3. De directeur van de locatie Zoetermeer heeft na een ernstig incident met fysiek geweld tegen een medegedetineerde - hetgeen niet de eerste keer was - geadviseerd klager in de BPG te plaatsen. Aangegeven is dat het slachtoffer zodanig ernstige
verwondingen heeft opgelopen dat sprake is van hersenbeschadiging en mogelijk blijvende schade aan een arm. De groep gedetineerden wilde klager aanpakken omdat hij de medegedetineerde had geslagen. Klager kon omdat er geen plaats was niet direct
geplaatst worden in de BPG en is eerst in het h.v.b. van de locatie De Schie geplaatst. De directeur heeft verzocht om de plaatsing in de BPG te Vught met spoed te realiseren.

4. De beoordeling
4.1. Aan klagers raadsman is naar aanleiding van diens verzoek om aanhouding verzocht de persoonlijke omstandigheden die hem verhinderden ter zitting te verschijnen nader te specificeren. De datum en tijd waren tevoren in overleg met de raadsman
vastgesteld. De mededeling van de raadsman dat hij zijn dochter moest vergezellen naar een afspraak in het ziekenhuis geeft onvoldoende blijk van een onverwachte en klemmende reden die tot aanhouding van de behandeling zou dienen te leiden. Klager
heeft
ondanks het uitdrukkelijk verzoek ter zitting te verschijnen ervoor gekozen om de voorzitter van de beroepscommissie niet te woord te staan en de beroepscommissie heeft derhalve niet van hem kunnen vernemen waarom het voor hem noodzakelijk was om in
bijzijn van zijn raadsman zijn verhaal te doen.
Gelet op het bovenstaande en het feit dat de beroepscommissie zich voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen, wijst de beroepscommissie het verzoek om aanhouding van de raadsman af.

4.2. In het individueel regime kunnen gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden een ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of anderen en ten gevolge daarvan niet in staat zijn
in een regime van (algehele of) beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven.

4.3. De selectiefunctionaris is voor de beslissing tot plaatsing van klager in de BPG-afdeling van de p.i. Vught afgegaan op het selectieadvies van de directeur van de locatie Zoetermeer van 1 november 2016. Uit dit selectieadvies komt naar voren
dat
klager in 2016 driemaal een disciplinaire straf is opgelegd, onder meer wegens fysiek geweld naar medegedetineerden. Op 26 oktober 2016 heeft klager wederom een medegedetineerde geslagen. De medegedetineerde heeft aangifte gedaan van een poging tot
doodslag. Op grond van verdenking van dit strafbare feit is klager thans preventief gehecht.
In het advies van de directeur is vermeld dat sprake is van dusdanige ernstige verwondingen bij de medegedetineerde dat sprake is van hersenbeschadiging en mogelijk blijvende schade aan diens arm. Medegedetineerden stonden op het punt om klager
aan te pakken omdat hij een gedetineerde heeft geslagen.
Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de selectiefunctionaris uit bovengenoemde gegevens omtrent klagers gedrag in redelijkheid kunnen opmaken dat klager met zijn gedrag een ernstig beheersrisico vormde. Gelet hierop en mede gelet op
het feit dat klager meermalen fysiek geweld heeft gepleegd tegen een medegedetineerde, is de beroepscommissie van oordeel dat de selectiefunctionaris in redelijkheid heeft kunnen beslissen klager over te plaatsen naar de BPG van de p.i. Vught. De
beroepscommissie zal het beroep derhalve ongegrond verklaren.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 7 maart 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven