Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3951/TA, 6 maart 2017, beroep
Uitspraakdatum:06-03-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3951/TA

betreft: [klager] datum: 6 maart 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.T. van Rhijn, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 21 november 2016 van de beklagcommissie bij FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 februari 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klagers raadsman mr. A.T. van Rhijn, en namens voormelde tbs-inrichting [...], plaatsvervangend hoofd van de inrichting, [...], psychiater,
en [...], juridisch medewerker. Als toehoorder was aanwezig, [...], werkzaam bij het secretariaat van de RSJ.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van 19 augustus 2016, inhoudende de verlenging van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, Bvt (verder:
a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden (HK2016/125).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is bereid om medicatie in te nemen. Hij ziet in dat dit goed is voor zijn behandeling en resocialisatie. Nu hij meewerkt, is een dwangkader
niet
meer nodig. Dat er nog steeds een dwangkader geldt, vindt klager vervelend en volstrekt onnodig. Reeds ten tijde van de bestreden beslissing was sprake van vrijwillige medicatie-inname door klager. Er bestond destijds dan ook geen noodzaak om de
a-dwangbehandeling te verlengen. Hoe dan ook, in ieder geval is nu het moment gekomen om de omslag te maken van ‘dwang’ naar ‘vrijwillig’.

Door en namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op het moment van de bestreden beslissing was het effect van de eerder ingezette a-dwangbehandeling nog niet zodanig als
nu het geval is. Mede om deze reden had klager ten tijde van de bestreden beslissing nog geen (voldoende) intrinsieke motivatie om medicatie vrijwillig in te nemen. Klager bood voorafgaande aan de bestreden beslissing weliswaar geen fysieke weerstand
tegen medicatietoediening, maar deelde in woord mee dat hij geen medicatie nodig had. Ten tijde van de bestreden beslissing bestond er dan ook onvoldoende vertrouwen dat klager zelfstandig medicatie zou innemen. Gelet hierop werd verlenging van de
a-dwangbehandeling noodzakelijk geacht. Overigens staat de inrichting er voor open om samen met klager en zijn raadsman in gesprek te gaan over het vervolg van het (medicamenteuze) behandeltraject. Naar verwachting zal er binnenkort een aanvraag voor
een machtiging voor begeleid verlof verstuurd worden.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat in deze uitspraak enkel aan de orde is de bestreden beslissing van 19 augustus 2016. De ontwikkelingen die zich na voormelde beslissing hebben voorgedaan alsmede de actuele stand van zaken, zijn voor de beoordeling
van voornoemde beslissing van 19 augustus 2016 niet relevant.

Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken acht de beroepscommissie aannemelijk geworden dat het gevaar (op maatschappelijk te gronde gaan) dat de stoornis van zijn geestvermogens klager ten tijde van de bestreden beslissing deed
veroorzaken, zonder geneeskundige behandeling, niet binnen redelijke termijn kon worden weggenomen, dat ten tijde van de bestreden beslissing bij klager onvoldoende intrinsieke motivatie bestond voor vrijwillige medicatie-inname alsmede dat ten tijde
van de bestreden beslissing de reële verwachting was dat voortzetting van de eerder ingezette a-dwangbehandeling alsnog tot het beoogde effect – namelijk vrijwillige inname van antipsychotica door klager – kon leiden. Hetgeen in beroep is aangevoerd
kan
derhalve niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, dr. F. Boer en mr. C.F. Korvinus, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 6 maart 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven