Nummer: 17/ 264/GB
Betreft: [klager] datum: 21 maart 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift\, ingediend door mr. H.M.S. Cremers, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 16 januari 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zogenaamd ‘gestapeld’ detentietraject (plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) gevolgd door plaatsing in een penitentiair programma (p.p.) al dan niet met
elektronisch toezicht (e.t.)) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 18 november 2014 gedetineerd. Hij verblijft in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager komt blijkens het reclasseringsadvies vanaf 9 februari 2017 in aanmerking voor plaatsing in een gestapeld traject. Hierbij wordt als verblijfadres het adres van zijn broer vermeld. In het schorsingsadvies van 21 april 2016 ging de reclassering
nog uit van klagers woonadres. Klager is blijkens de hiervoor genoemde adviezen een modelgedetineerde. Klager en zijn echtgenote kunnen, nu op hun woning beslag is gelegd, niet verhuizen. Hij zal daarom na detentie terug moeten keren naar zijn
woonplaats. Door het thans niet toe te laten in een gestapeld traject met als verlof- / verblijfadres het adres van zijn echtgenote, wordt volgens klager zijn recht op family life als bedoeld in artikel 8 van het EVRM geschonden. Klager heeft inmiddels
verlof verleend gekregen met een verlofadres dat wel werd goedgekeurd. Dat verlof is goed verlopen. Het daarbij gebruikte verlofadres kan niet door klager gebruikt worden bij een gestapeld traject. Hij kan van daaruit zijn recht op family life niet
effectueren en ook solliciteren is dan niet goed mogelijk. Nadat een eerder verzoek om verlof was afgewezen omdat een aanslag was gepleegd op klager, welke voor veel onrust in de woonomgeving zou hebben gezorgd, is door klagers echtgenote navraag
gedaan
in de buurt. Daaruit kwam naar voren dat de bewoners geen problemen hebben met een terugkeer op zijn oude adres. Door enkel af te gaan op de mededeling van de politie, heeft de selectiefunctionaris volgens klager bij diens beslissing geen eigen
belangenafweging gemaakt. Voorts geld nog dat het Openbaar Ministerie kennelijk geen bezwaar had tegen eventueel verlof terwijl daarnaast de aanslag – door middel van een autobom – ook elders dan in zijn woonplaats had kunnen plaatsvinden. Een
gebiedsverbod voor klagers woonomgeving is daarom onredelijk. Het advies van de politie had, mede gelet op de inhoud van de eerder genoemde reclasseringsadviezen, niet zo zwaar mogen meewegen bij de bestreden beslissing. Het beroep moet daarom gegrond
worden verklaard, klager zou direct in aanmerking moeten komen voor plaatsing in een gestapeld traject vanuit zijn woonplaats of de woonplaats van zijn broer en hem zou een financiële tegemoetkoming toegekend moeten worden.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar. In het kader van zijn voorbereiding op een terugkeer in de maatschappij, heeft hij een verzoek ingediend voor deelname aan een ‘gestapeld’ traject. Daarbij heeft hij als
voorkeur plaatsing in een z.b.b.i. opgegeven. De directeur van de p.i. Vught heeft negatief geadviseerd, terwijl de politie niet positief heeft geadviseerd over beide opgegeven verlofadressen. In verband met de op klager gepleegde aanslag kan
vooralsnog
niet worden ingeschat of er sprake is van herhalingsgevaar. Uit een op 18 januari 2017 opgesteld deeladvies elektronisch toezicht blijkt dat de gewenste locatieverboden voor de gemeente Veghel en het dorp Erp uitvoerbaar worden geacht en dat het
verblijfadres in Capelle aan den IJssel geschikt wordt geacht. In het advies van het OM van 12 januari 2017 heeft de officier van justitie een aantal voorwaarden voorgesteld. Met name zou er een gecontroleerd GBA-adres buiten Veghel en Erp moeten zijn,
zou klager een enkelband met GPS moeten dragen en zou hij zich tweemaal per dag bij de politie moeten melden, terwijl hij voorts niet Veghel of Erp mag verblijven. Klager is besproken in het Veiligheidshuis en daarbij is geconcludeerd dat deelname aan
een stapeltraject zal leiden tot onrust in eerdergenoemde gemeenten. Nu de door klager opgegeven adressen niet akkoord zijn bevonden, kon de selectiefunctionaris in redelijkheid deze beslissing nemen.
4. De beoordeling
4.1. Hoewel het primaire verzoek ziet op plaatsing in een ‘stapeltraject’ zal de beroepscommissie het beroep behandelen als ware het gericht tegen afwijzing om klager te plaatsen in een z.b.b.i., nu die plaatsing voorafgaat aan deelname aan een p.p.
4.2. In zeer beperkte beveiligde inrichtingen of afdelingen kunnen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de
veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is
aan
de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart
2014,
Stcrt. 2014, nr. 4617).
4.3. Uit de inlichtingen van de selectiefunctionaris, waaronder begrepen het selectieadvies van 13 december 2016, het (aanvullende) advies van de officier van justitie van 12 januari 2017 en het deeladvies EC van de Reclassering Nederland van 18
januari 2017 komt naar voren dat de door klager opgegeven
verlof - / verblijfadressen tijdens zijn plaatsing in een z.b.b.i. en een p.p. niet voldoen aan de daaraan te stellen eisen. Nu een goedgekeurd verlof - / verblijfadres een dwingende eis is voor plaatsing in een z.b.b.i. kan de op de onder 3.2
genoemde
gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Het verweer dat er sprake zou zijn van een schending van het bepaalde in artikel 8 van het EVRM wordt verworpen nu dat recht mag worden ingeperkt op basis van de wet en een beperking van het recht op family-life inherent is aan de aard van de detentie.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke ,
voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 21 maart 2017.
secretaris voorzitter