nummer: 16/4278/GA
betreft: [klager] datum: 21 maart 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D. Nieuwenhuis, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 20 december 2016 van de beklagcommissie bij de locatie Roermond,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De directeur van de locatie Roermond heeft op 23 februari 2017 schriftelijk laten weten niet ter zitting van de beroepscommissie van 3 maart 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, te verschijnen.
Klagers raadsman mr. D. Nieuwenhuis heeft op 3 maart 2017 schriftelijk laten weten dat klager wegens ziekte niet ter zitting zal verschijnen en heeft om die reden om aanhouding van de behandeling van het beroep verzocht. Klagers raadsman is evenmin ter
zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet toegepast worden van het gevangenisregime gedurende klagers verlengde verblijf in het huis van bewaring.
De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beklagcommissie miskent dat het beklag niet zozeer gericht was tegen de beslissing van de selectiefunctionaris van 22 september 2016, maar tegen de
situatie dat klager in het huis van bewaring verbleef terwijl op hem geen gevangenisregime van toepassing was. Gedurende deze periode werden wel zelfmelders van buiten in de gevangenis geplaatst. Deze voortdurende situatie is pas op 31 oktober 2016
beëindigd, met klagers overplaatsing naar de gevangenis van de locatie Roermond. Klager kan worden ontvangen in zijn beklag, mits dit binnen de zevende dag na 31 oktober 2016 is ingediend, hetgeen het geval is. Het klaagschrift van de raadsman van 24
oktober 2016, gericht tegen het schriftelijke standpunt van de juridisch medewerker van de inrichting, had in ieder geval in behandeling genomen moeten worden. Klager is akkoord gegaan met een langer verblijf in het huis van bewaring, omdat hij in de
veronderstelling verkeerde dat het langere verblijf uitsluitend een kwestie van residentiële aard zou zijn en dat hem dezelfde rechten zouden toekomen als wanneer hij in een gevangenis zou verblijven. Klager meent dat hij onjuist dan wel onvoldoende is
voorgelicht door zijn casemanager over de gevolgen van het akkoord gaan met het langere verblijf in het huis van bewaring. Niet gesteld kan worden dat klager vrijwillig akkoord is gegaan. Het vertrouwensbeginsel is geschonden, evenals het
zorgvuldigheidsbeginsel. Gelet op de positieve selectiebeslissing van 22 oktober 2016 hadden aan klager dezelfde rechten toegekend moeten worden als wanneer hij daadwerkelijk in de gevangenis zou hebben verbleven.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Klagers raadsman heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep, nu klager wegens ziekte niet ter zitting van de beroepscommissie is verschenen en hij zijn beroep mondeling wenst toe te lichten. De beroepscommissie wijst het verzoek om
aanhouding af, mede gelet op de hierna te volgen beslissing.
De beroepscommissie stelt vast dat klager voor de keuze is gesteld of hij – vanwege een opnamestop in de gevangenis van de locatie Roermond – geplaatst wilde worden in de gevangenis van de p.i. Vught of dat hij zijn verblijf in het huis van bewaring
van
de locatie Roermond wilde verlengen tot de opnamestop zou worden opgeheven. Onweersproken is dat klager heeft gekozen voor een langer verblijf in het huis van bewaring van de locatie Roermond. De enkele stelling van klager dat hij in de
veronderstelling
verkeerde dat gedurende zijn verlengde verblijf in het huis van bewaring het gevangenisregime op hem van toepassing zou zijn – hetgeen suggereert dat aan klagers keuze een voorwaarde was verbonden – acht de beroepscommissie niet aannemelijk en
onvoldoende dragend voor het beklag. Nu klager zelf heeft gekozen voor een verlengd verblijf in het huis van bewaring en nu dienovereenkomstig zijn verblijf aldaar is verlengd, zal klager om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard. De
beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met wijziging van de gronden.
Ten overvloede overweegt de beroepscommissie als volgt. De beroepscommissie is met de beklagcommissie van oordeel dat klager per 23 september 2016 bekend was met het feit dat op hem geen gevangenisregime van toepassing was en dat klager zijn vragen
hieromtrent derhalve eerder kenbaar had kunnen maken.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, U.P. Burke en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 21 maart 2017.
secretaris voorzitter