Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3934/GA, 20 maart 2017, beroep
Uitspraakdatum:20-03-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3934/GA

betreft: [klager] datum: 20 maart 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 3 oktober 2016 van de beklagcommissie bij de locatie Scheveningen

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de locatie Scheveningen in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. T. van Assendelft de Coningh om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de gedwongen toediening van medicatie per injectie aan klager op 9 juni 2016 (SC 2016/222);
b. de beslissing van 9 juni 2016 tot oplegging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van twee weken (eveneens SC 2016/222).
c. de gedwongen toediening van medicatie per injectie aan klager op 23 juni 2016 (SC 2016/244);
d. de verwijdering van de brievenbus van klagers afdeling (eveneens SC 2016/244);

De beklagcommissie heeft het beklag onder a., c. en d. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. De beklagcommissie heeft in haar uitspraak geen oordeel gegeven over het beklag onder b.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager zijn de tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunten in beroep als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a. en c.: er was geen reden om klager onder dwang medicatie toe te dienen. Klager is niet gestoord in zijn geestvermogens en heeft geen fysieke agressie gebruikt jegens het IBT. Het gevaarscriterium is gebaseerd op
omstandigheden die onvoldoende actueel zijn. De directeur heeft geen behandelplan overgelegd. Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt niet of in klagers behandelplan de mogelijkheid van a-dwangbehandeling was opgenomen. Evenmin is
inzichtelijk welke diagnose er is gesteld en op welke wijze rekening is gehouden met klagers voorkeuren ten aanzien van de behandeling.
Ten aanzien van het beklag onder b.: de beklagcommissie heeft ten onrechte niet op dit beklag beslist. Klager is voorafgaande aan de oplegging van de ordemaatregel niet gehoord. Op de schriftelijke mededeling van de beslissing ontbreken de handtekening
van de directeur en het tijdstip van uitreiking. Klager is in de afzonderingscel geplaatst in het kader van de toediening van dwangmedicatie. Nu de beslissing tot toepassing van dwangmedicatie, naar de mening van klager, ten onrechte is genomen, is de
ordemaatregel tevens onrechtmatig.
Ten aanzien van het beklag onder d.: in plaats van een brievenbus op de afdeling is een postbakje neergezet. Dit postbakje is open toegankelijk voor eenieder. Met dit postbakje worden klagers privacy en recht op vertrouwelijke correspondentie met zijn
raadsman onvoldoende gewaarborgd.

De directeur heeft in beroep gepersisteerd bij de standpunten zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie en de schorsingsvoorzitter van de RSJ.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beroep inzake het beklag onder a. en c. overweegt de beroepscommissie als volgt. Op 2 juni 2016 heeft de directeur van het PPC Scheveningen beslist ten aanzien van klager voor de duur van drie maanden a-dwangbehandeling toe te
passen. Op 3 juni 2016 is namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing van 2 juni 2016. Bij uitspraak van 12 september 2016, 16/1890/GA heeft de beroepscommissie geoordeeld dat de beslissing van 2 juni 2016 om ten aanzien van klager
a-dwangbehandeling voor de duur van drie maanden toe te passen niet kan worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk.

De onderhavige klachten van klager zien, anders dan de raadsman in zijn beroepschrift heeft betoogd en de beklagcommissie in haar uitspraak heeft aangenomen, niet (opnieuw) op de beslissing van 2 juni 2016 om ten aanzien van klager te starten met
a-dwangbehandeling, maar op de daadwerkelijke uitvoering van die beslissing van 2 juni 2016. Nu de klachten nauw verband houden met de beslissing van 2 juni 2016 tot toepassing van a-dwangbehandeling en tegen een (eerste) beslissing tot toepassing van
a-dwangbehandeling ingevolge artikel 72, derde lid, Pbw enkel rechtstreeks beroep openstaat bij de beroepscommissie, had de beklagcommissie zich ten aanzien van onderhavige klachten onbevoegd moeten verklaren en deze ter verdere afhandeling moeten
doorsturen naar de beroepscommissie. Nu de beklagcommissie dit niet heeft gedaan, maar een (inhoudelijk) oordeel heeft gegeven, zal de beroepscommissie de uitspraak vernietigen.

De beroepscommissie zal klagers klachten aanmerken als beroepen en deze als zodanig afdoen. Tegen het daadwerkelijk toedienen van medicatie (per injectie) ter uitvoering van een beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling kan een gedetineerde niet
telkens separaat beroep instellen. Alleen tegen de initiële beslissing van de directeur om te starten met de toepassing van a-dwangbehandeling – in dit geval de beslissing van 2 juni 2016 – kan de gedetineerde beroep instellen. Gelet hierop zal de
beroepscommissie klager niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroepen.

Ten aanzien van het beroep inzake het beklag onder b. overweegt de beroepscommissie als volgt. Nu de beklagcommissie geen oordeel heeft gegeven over dit beklag, zal de beroepscommissie om proceseconomische redenen als eerste en enige instantie op dit
beklag beslissen. Uit het klaagschrift komt naar voren dat klager op 9 juni 2016 voorafgaand aan de toediening van dwangmedicatie is afgezonderd en dat deze afzondering in de ochtend van 10 juni 2016 is beëindigd. De directeur heeft in redelijkheid
kunnen beslissen dat het met het oog op het belang van de handhaving van de orde en veiligheid noodzakelijk was om klager af te zonderen tijdens de toediening van de dwangmedicatie en om klager na toediening enige tijd afgezonderd te houden om te
kunnen
zien hoe klager op de medicatie zou reageren. Gelet hierop zal het beklag ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beroep inzake het beklag onder d. overweegt de beroepscommissie als volgt. De beroepscommissie begrijpt dat de (gesloten) brievenbus op klagers afdeling is vervangen door een (open) postbakje. Dit is niet een door of namens de
directeur jegens klager genomen beslissing als bedoeld in artikel 60 van de Pbw, maar betreft een aanpassing van de interne werkwijze, waarvan de gevolgen niet in strijd zijn met wet- en/of regelgeving van hogere orde. Gelet hierop zal de
beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij merkt klagers klachten onder a. en c. aan als beroepen en verklaart klager daarin niet-ontvankelijk.
Zij verklaart het beklag onder b. ongegrond.
Zij verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag onder d.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. C.M. van der Bas en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 20 maart 2017

secretaris voorzitter

Naar boven