Nummer: 17/208/GB
Betreft: [Klager] datum: 20 maart 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 20 januari 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar de gevangenis van de locatie Roermond afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 14 mei 2012 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De kinderen van klager hebben hem de afgelopen jaren slechts tweemaal bezocht, daar het reistraject van Eindhoven naar Vught voor hen erg lang is. Daarnaast wonen in Roermond kennissen van klager. Zij bezoeken hem thans niet, maar zouden dat in de
locatie Roermond wel doen. De einddatum van klagers detentie is thans vastgesteld op 11 mei 2024, zodat klager de komende jaren niet voor vrijheden in aanmerking komt en bezoek voor hem de enige mogelijkheid is om contact met zijn naasten te kunnen
onderhouden.
Voorts zou klager in de locatie Roermond een nieuwe start willen maken. Vanwege een meningsverschil omtrent klagers arbeidsgeschiktheid is sprake van een impasse tussen hem en het inrichtingspersoneel in de p.i. Vught dat zich uit in uitsluiting van
deelname aan activiteiten en een verblijf in het basisprogramma zonder uitzicht op promotie. Klager vertoont geen negatief gedrag en is nooit disciplinair gestraft. Een plaatsing in de afdeling ‘motiverend basisprogramma’ is, gelet op de duur van de
impasse, niet langer realistisch. Klager voelt zich niet begrepen en het feit dat hij dit niet met zijn familie kan delen valt hem erg zwaar.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Uit de bezoekersadministratie van de p.i. Vught komt naar voren dat de kinderen van klager hem in 2015 vijfmaal en in 2016 tweemaal hebben bezocht. Dit jaar hebben zij hem tot dusver eenmaal bezocht. De reistijd vanuit Eindhoven naar de p.i. Vught is –
met het openbaar vervoer – bovendien aanzienlijk korter dan de reistijd naar de locatie Roermond. De stelling dat klager kennissen in Roermond zou hebben die hem in de locatie Roermond zouden bezoeken heeft hij niet onderbouwd.
Met betrekking tot hetgeen klager aanvoert omtrent de impasse met het inrichtingspersoneel in de p.i. Vught stelt de selectiefunctionaris dat klager in staat wordt geacht tot het verrichten van arbeid, daar geen medische of psychische omstandigheden
bekend zijn op grond waarvan klager hiertoe niet in staat zou zijn. De vrijhedencommissie van de p.i. Vught heeft negatief geadviseerd over klagers overplaatsingsverzoek, omdat klager in de afdeling ‘motiverend basisprogramma’ dient te worden geplaatst
alvorens een overplaatsing aan de orde zou kunnen zijn.
4. De beoordeling
4.1. Vooropgesteld dient te worden dat bezoekproblemen in beginsel inherent zijn aan het ondergaan van detentie en, behoudens bijzondere omstandigheden, geen selectiecriterium vormen. Uit de stukken blijkt dat klager in 2016 slechts tweemaal bezoek
heeft ontvangen, zodat hij vrijwel is verstoken van bezoek.
4.2. De door klager geschetste bezoekproblematiek vormt geen uitzondering op voornoemd uitgangspunt, nu de beroepscommissie het – gelet op de reisafstand van Eindhoven naar Roermond, die aanmerkelijk groter is dan die van Eindhoven naar Vught – niet
aannemelijk acht dat klagers kinderen hem in de locatie Roermond vaker zouden bezoeken dan thans het geval is. De stelling dat in Roermond kennissen van klager wonen die hem thans niet bezoeken, maar dat in de locatie Roermond wel zouden doen, heeft
klager bovendien – zoals de selectiefunctionaris terecht stelt – niet onderbouwd en kan om die reden evenmin als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt die een uitzondering op voornoemd uitgangspunt kan rechtvaardigen.
4.3. Het feit dat in de p.i. Vught een impasse tussen klager en het inrichtingspersoneel is ontstaan vanwege een conflict omtrent klagers arbeidsgeschiktheid kan voorts niet als een bijzondere omstandigheid zoals hiervoor bedoeld worden aangemerkt.
Het conflict van klager over de beoordeling van zijn arbeidsgeschiktheid kan bij deze stand van zaken geen argument zijn voor de door klager gewenste overplaatsing. Indien klager zich over het medisch handelen van de inrichtingsarts – waaronder
begrepen
het oordeel omtrent zijn arbeidsgeschiktheid – wenst te beklagen, bestaan andere wegen om over dat geschil te laten oordelen.
4.4. Gelet op het vorenoverwogene kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal
ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 20 maart 2017.
secretaris voorzitter