Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0682/SGA, 3 maart 2017, schorsing
Uitspraakdatum:03-03-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 17/682/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 3 maart 2017

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. J.J. Serrarens, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie De Schie te Rotterdam.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 3 februari 2017, inhoudende het niet langer mogen deelnemen aan de
arbeid en het tijdens de voor de arbeid bestemde tijd ingesloten worden.
Daarnaast vraagt verzoeker de voorzitter te willen bepalen dat hem alsnog arbeidsloon of een loonvervangende uitkering wordt toegekend voor de tijd dat hij niet mag deelnemen aan de arbeid.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 15 februari 2017 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 2 maart 2017.

1. De beoordeling
1.1. Ten aanzien van de uitsluiting van de arbeid en het insluiten van verzoeker tijdens de voor de arbeid bestemde tijd:
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Uit de inlichtingen van de directeur wordt voldoende aannemelijk dat verzoeker uit eigener beweging – en na gewaarschuwd te zijn dat daarmee zijn deelname aan de arbeid zou worden beëindigd en hij, om opnieuw deel te kunnen nemen aan de arbeid, een
schriftelijk verzoek daartoe zou moeten indienen – de arbeidszaal heeft verlaten. Daardoor is zijn (vrijwillige) deelname aan de arbeid komen te vervallen en mocht de directeur hem tijdens de voor de arbeidstijd bestemde tijd insluiten. Het verzoek zal
daarom in zoverre worden afgewezen.

1.2 Ten aanzien van het verzoek om te bepalen dat aan verzoeker arbeidsloon dan wel een loonvervangende uitkering wordt toegekend:
De voorzitter stelt ook hier voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht
en
beslist. De voorzitter overweegt dat verzoeker niet gebaat is bij een enkele beslissing tot schorsing, omdat dit niet kan leiden tot de door verzoeker gewenste situatie, namelijk – voor zover verzoeker daar al recht op zou hebben – toekenning van
arbeidsloon of een loonvervangende uitkering.
Daarvoor zou tevens nodig zijn een beslissing als bedoeld in artikel 68, derde lid, sub a of b, van de Pbw. Voor een dergelijke beslissing is in de schorsingsprocedure geen ruimte.

Gelet op vorenstaande concludeert de voorzitter dat de aard van de bestreden beslissing zich niet leent voor schorsing. De voorzitter komt derhalve aan een verdere beoordeling van deze beslissing niet toe. Ook dit onderdeel van het verzoek zal worden
afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 3 maart 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven