Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0107/GV, 24 februari 2017, beroep
Uitspraakdatum:24-02-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/107/GV

betreft: [klager] datum: 24 februari 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.S. Visser, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 10 januari 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft de op 27 december 2016 ten aanzien van klager verleende toestemming voor strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) ingetrokken.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De beslissing van 27 december 2016, waarin aan klager strafonderbreking is verleend, is bij beslissing van 10 januari 2017 ingetrokken, terwijl zich in de tussenliggende periode geen wijziging van
omstandigheden heeft voorgedaan. Een nieuw, onderbouwd, advies van de advocaat-generaal zou een gewijzigde omstandigheid zijn. Het verzet tegen de strafonderbreking in dat nieuwe advies is gelegen in de aard van het gepleegde delict, waarbij klager
weigert te vertellen waarom het delict is gepleegd en de mogelijke maatschappelijke onrust die zal worden veroorzaakt als klager na zijn overlevering in België in vrijheid zou worden gesteld. In grote lijnen was dit negatieve advies door dezelfde
advocaat-generaal ook al gegeven voorafgaand aan de positieve beslissing van 27 december 2016. Dit negatieve advies stond naast een positief advies van de advocaat-generaal van het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC), belast met de Belgische
overleveringszaak, en een positief advies van de vrijhedencommissie. De advocaat-generaal in de strafzaak erkent in de recente e-mail dat het vorige advies in te algemene bewoordingen was geformuleerd. Het enige verschil tussen de adviezen is dus de
formulering daarvan. Uitsluitend een gewijzigde formulering kan niet worden gezien als een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 40 van de Regeling. De intrekking van de beslissing van 27 december 2016 en vervanging daarvan door de
bestreden beslissing is in strijd met artikel 40 van de Regeling en dient vernietigd te worden.
De beslissing van 27 december 2016 hield in dat de strafonderbreking pas zou ingaan op het moment dat klager daadwerkelijk Nederland zou verlaten en onder de voorwaarde dat hij niet naar Nederland zou terugkeren. Als hij toch zou terugkeren, dan zou de
tenuitvoerlegging van de Nederlandse detentie worden hervat. Klager stemde hiermee in, want het vooruitzicht van nog vier jaar detentie was afschrikwekkend. In het huidige advies van de advocaat-generaal wordt het risico op invrijheidstelling van
klager
door de Belgische autoriteiten aangevoerd, maar dit wordt niet onderbouwd. Het is onwaarschijnlijk dat klager na overlevering binnen afzienbare tijd door de Belgische autoriteiten zal worden vrijgelaten. Het gaat om een zeer ernstig geweldsdelict en de
zaak bevindt zich nog in de onderzoeksfase. Voor het geval de Belgische autoriteiten klager toch zouden vrijlaten, zal klager er wel voor oppassen om terug te keren naar Nederland.
De advocaat-generaal beroept zich op een geschokte rechtsorde, maar dit is een vaststelling door het Gerechtshof bij diens beoordeling van het in 2008 gepleegde feit. Er is geen sprake van een wijziging van omstandigheden; dit was ook al bekend ten
tijde van het eerste advies voorafgaand aan de positieve beslissing van 27 december 2016. Dit geldt eveneens voor de aard van het delict en het door klager geen openheid van zaken geven tijdens de strafprocedure. Ten aanzien van de stelling dat het
niet
aan de nabestaanden van het slachtoffer is uit te leggen dat klager pas acht van de twaalf jaar gevangenisstraf heeft uitgezeten, wordt aangevoerd dat de nabestaanden er juist begrip en waardering voor zullen kunnen opbrengen dat de Belgische strafzaak
ook onderzocht en beoordeeld kan worden en dat klager daar berecht gaat worden voor wat hij een ander slachtoffer heeft aangedaan. Daarnaast worden belangrijke feiten en omstandigheden achterwege gelaten door de advocaat-generaal. Zo blijkt uit de
stukken dat bij klager een hernia ter hoogte van rugwervels L4 en L5 medisch geobjectiveerd wordt geacht. Een fysieke dreiging gaat bij deze gezondheidstoestand niet van klager uit. Verzocht wordt de bestreden beslissing te vernietigen en een
proceskostenveroordeling uit te spreken.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De vrijhedencommissie van de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel heeft op 23 december 2016 positief geadviseerd ten aanzien van strafonderbreking ten behoeve van
overlevering van klager aan de Belgische autoriteiten. De advocaat-generaal van het IRC heeft eveneens positief geadviseerd. De advocaat-generaal in de strafzaak heeft negatief geadviseerd gelet op de aard en de ernst van het delict, de geschokte
rechtsorde en de omstandigheid dat klager de Terwee-maatregel nog niet heeft voldaan. Volgens de advocaat-generaal dient de opgelegde, onherroepelijke gevangenisstraf te prevaleren boven de uitleveringsprocedure. Op 9 januari 2017 heeft de
advocaat-generaal een uitgebreider advies uitgebracht. Daarin wordt verwezen naar het arrest van het Gerechtshof. Indien klager wordt overgeleverd bestaat volgens de advocaat-generaal het risico dat hij binnen afzienbare tijd in vrijheid wordt gesteld.
Dit is, mede gelet op het strafrestant, niet uit te leggen aan de nabestaanden. Aan de wensen van de Belgische autoriteiten kan ook tegemoet worden gekomen door middel van een tijdelijke terbeschikkingstelling. In artikel 40a van de Regeling wordt de
strafonderbreking geregeld. Bepaalde redenen kunnen zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten, zoals de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde is geschokt door het gepleegde delict. Klager is veroordeeld voor het
medeplegen van doodslag en delicten in strijd met de Wet Wapens en Munitie en de Opiumwet, waarvoor een gevangenisstraf van twaalf jaar is opgelegd en een Terwee-maatregel. In het onderhavige geval zijn er voldoende gronden voor wijziging van de
beslissing, nu er een aanvullend, meer geconcretiseerd advies door de advocaat-generaal is uitgebracht. Er is sprake van een aanwezige executie-indicator en in dat geval moet een groot belang worden gehecht aan het advies van de advocaat-generaal. Uit
het eerste advies van de advocaat-generaal werd onvoldoende duidelijk waarom strafonderbreking niet verleend zou moeten worden. Uit het tweede advies blijkt dat het Gerechtshof zich heeft uitgelaten over de ernst van het feit, de geschokte rechtsorde
en
de nabestaanden. Het Gerechtshof heeft in het bijzonder overwogen dat met de duur van de aan klager opgelegde straf mede wordt beoogd anderen er van te weerhouden dergelijke misdrijven te begaan. Indien aan klager strafonderbreking wordt verleend is
dit
onverenigbaar met het arrest. De belangen van de slachtoffers dienen te prevaleren. Daarnaast meent de advocaat-generaal dat strafonderbreking tot maatschappelijke onrust zou leiden. De selectiefunctionaris heeft geen redenen om te twijfelen aan de
inhoud van de adviezen. Het zwaarwegende advies van de advocaat-generaal van 9 januari 2017 rechtvaardigt een wijziging van het besluit. Bovendien bevindt de zaak in België zich nog in de onderzoeksfase. De kans bestaat dat klager dicht bij de
Nederlandse grens vrij zal komen. Daarbij is het niet uit te leggen aan de nabestaanden dat klager mogelijk binnen korte tijd in vrijheid zal worden gesteld. Het IRC heeft laten weten dat zij aan de Belgische autoriteiten hebben aangeboden om klager
voorlopig ter beschikking te stellen.
Op klagers verzoek om strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Ter Apel heeft positief geadviseerd ten aanzien van de strafonderbreking ten behoeve van overlevering aan de Belgische autoriteiten.
De officier van justitie van het IRC heeft positief geadviseerd ten aanzien van de overlevering.
De advocaat-generaal van het ressortsparket Amsterdam heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de strafonderbreking.
De politie heeft zich van advies onthouden.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twaalf jaar, wegens het medeplegen van moord en handelingen die strafbaar zijn gesteld bij de Wet Wapens en Munitie en de Opiumwet. Klager is daarnaast veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding (Terwee
vordering) van
€ 8.019,=. Bij gebreke van betaling is de vervangende hechtenis 68 dagen. De einddatum van zijn detentie valt op of omstreeks 4 maart 2021.

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van ten
hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste de helft van de straf is ondergaan. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste twee derde
gedeelte van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert.

Uit de nota van toelichting bij artikel 40a van de Regeling wordt duidelijk dat er redenen kunnen zijn die zich tegen het verlenen van een strafonderbreking verzetten. Hierbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld de belangen van de slachtoffers en de
mate waarin de rechtsorde was geschokt door het door de vreemdeling gepleegde delict (Stcrt. 11 april 2012, 7141).

Ingevolge artikel 40 van de Regeling, welk artikel in het vijfde lid van artikel 40a van de Regeling van overeenkomstige toepassing is verklaard, kan de minister in verband met gewijzigde omstandigheden een reeds verleende strafonderbreking of het
daarvan nog resterende gedeelte intrekken, naar een ander tijdstip verplaatsen of er nadere voorwaarden aan stellen.

Uit de nota van toelichting bij artikel 40 van de Regeling volgt dat bij gewijzigde omstandigheden zowel kan worden gedacht aan omstandigheden betreffende het gedrag van de gedetineerde in de inrichting als aan na verlening of zelfs na aanvang van het
verlof ontstane weigeringsgronden, zoals wijzigingen in de thuissituatie of aanwijzingen voor gevaar voor de gedetineerde.

Bij beslissing van 27 december 2016 is aan klager strafonderbreking verleend op grond van artikel 40a van de Regeling. Blijkens de email van de selectiefunctionaris aan de advocaat-generaal van 9 januari 2017 heeft bij het verlenen van
strafonderbreking
meegespeeld dat de selectiefunctionaris van mening was dat het advies van de advocaat-generaal te algemeen was gesteld om het verzoek om strafonderbreking af te wijzen en dat de ernst van het delict en de geschokte rechtsorde in dat advies niet waren
onderbouwd. De advocaat-generaal heeft in reactie daarop haar advies bij email van 9 januari 2017 nader onderbouwd, onder meer voor wat betreft de ernst van het delict en de geschokte rechtsorde. Voorts is in deze nadere onderbouwing beschreven dat het
risico bestaat dat klager na overlevering aan België binnen afzienbare tijd in vrijheid wordt gesteld en dat klager ook kan worden gehoord door de Belgische autoriteiten door middel van een tijdelijke terbeschikkingstelling. Gelet daarop is bij
beslissing van 10 januari 2017 de verleende strafonderbreking ingetrokken. Klagers raadsvrouw heeft aangevoerd dat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden, nu slechts sprake is van een verschil in formulering van de adviezen van de
advocaat-generaal. Namens de Staatssecretaris is aangevoerd dat het aanvullende, zwaarwegende advies van de advocaat-generaal het gewijzigde besluit rechtvaardigt gelet op het volgende. Dit aanvullende advies is van zeer groot gewicht voor de
besluitvorming, temeer nu het een zaak betreft “waaraan een executie-indicator hangt” en blijk geeft van redenen die zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten. Zo blijkt uit het aanvullende advies van de advocaat-generaal voldoende van
een
ernstig geschokte rechtsorde door het door klager gepleegde levensdelict. Voorts blijkt voldoende dat de belangen van (de nabestaanden van) het slachtoffer zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten, nu klager in het kader van een lopend
onderzoek aan de Belgische autoriteiten zal worden overgeleverd en daarmee een risico bestaat dat klager in vrijheid wordt gesteld. De beroepscommissie acht het- mede gelet op de hiervoor aangehaalde emailcorrespondentie van 9 januari 2017 - zeer
aannemelijk dat de Staatssecretaris niet tot de beslissing om strafonderbreking te verlenen was gekomen, indien hij ten tijde van het nemen van die beslissing op de hoogte was geweest van deze voor hem nieuwe omstandigheden. De beroepscommissie acht de
bestreden beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, dan ook niet onredelijk of onbillijk. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 24 februari 2017

secretaris voorzitter

Naar boven