Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3800/GA, 23 februari 2017, beroep
Uitspraakdatum:23-02-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3800GA

betreft: [klager] datum: 23 februari 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van het Justitieel Complex Zaanstad,

gericht tegen een uitspraak van 24 oktober 2016 van de beklagcommissie bij het Justitieel Complex Zaanstad, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 februari 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur, gehoord. Klagers raadsvrouw, mr. R. Dijkstra, heeft schriftelijk laten weten dat zij en klager niet ter
zitting zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag – voor zover in beroep aan de orde – betreft het niet verlenen van inzage in klagers penitentiair dossier (JC-2016-27).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het recht op inzage staat omschreven in de huisregels. Betrokkene zal voldoende gespecificeerd moeten aangeven wat hij uit het dossier wil inzien en
waarom. In uitspraak RSJ 7 mei 2014, 14/131/GA oordeelt de beroepscommissie dat in het kader van verstrekking van een afschrift of kopie van een penitentiair dossier het niet onredelijk is voorwaarden te stellen. Vanwege het veiligheidsaspect is het op
dit moment nog onmogelijk dat een gedetineerde zijn penitentiair dossier op een digitale werkplek kan inzien. Voor inzage van zijn dossier moet daarom altijd een afschrift of kopie worden gemaakt. Vanwege de grootte van het dossier en/of het groot
aantal verzoeken is het niet onredelijk en onbillijk om aan de inzage voorwaarden te stellen. De directeur heeft niet om een urgente reden voor inzage gevraagd, zoals aan de orde was in RSJ 6 september 2013, 13/1270/GA. Klager heeft in contact met zijn
casemanager enkel de vraag gekregen welk deel of welke delen hij van zijn penitentiair dossier wilde inzien. Klager is hier niet op ingegaan. Klager was inmiddels overgeplaatst naar een andere inrichting.
De vraag waarom klager inzage wilde is ter ondersteuning van de screening en om duidelijk te krijgen wat klager precies wil. Dit is een vraag en geen eis voor inzage. Veel gedetineerden kunnen goed aangeven welke stukken zij willen inzien. De gekozen
werkwijze wijkt niet af van wat in de huisregels is opgenomen, hoewel het daarin wat stelliger staat geformuleerd. Als een gedetineerde aangeeft dat hij alles wil inzien, dan bestaat die mogelijkheid. De casemanager haalt bepaalde stukken uit het
dossier, bijvoorbeeld foto’s van slachtoffers die de privacy van andere gedetineerden of personeelsleden of de veiligheid binnen de instelling zouden kunnen schaden.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Op de inzage in het penitentiair dossier zijn de bepalingen van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing. Het recht op inzage wordt geformuleerd in artikel 35 van deze wet. De beroepscommissie begrijpt uit het standpunt van de directeur
dat dit recht op inzage wordt erkend, maar dat voorafgaand aan de inzage de gedetineerde de concrete vraag wordt gesteld welke stukken hij wenst in te zien en waarom. De werkwijze van inzageverzoeken in de inrichting is aldus, dat het verlenen van
inzage feitelijk inhoudt dat een afschrift van (delen van) het dossier wordt gemaakt. Tegen deze achtergrond is het niet onredelijk aanvullende vragen aan klager te stellen om deze zo goed mogelijk van dienst te kunnen zijn. In het bijzonder levert dit
geen ongerechtvaardigde beperking van het inzagerecht op. Het beroep van de directeur zal daarom gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog ongegrond worden verklaard.

De beroepscommissie merkt nog op dat in de huisregels van de inrichting de suggestie wordt gewekt dat het verzoek om inzage wordt afgewezen indien het verzoek niet voldoende gespecificeerd is. Ter zitting heeft de directeur toegelicht dat als een
gedetineerde inzage wenst van het gehele dossier, dit mogelijk is. De beroepscommissie geeft de directeur in overweging de passage in de huisregels aan te passen aan de feitelijk in de inrichting gehanteerde procedure.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, U.P. Burke en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 23 februari 2017

secretaris voorzitter

Naar boven