nummer: 16/3115/TA
betreft: [klager] datum: 27 januari 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L.M. Verkuil, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 31 augustus 2016 van de beklagcommissie bij FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 24 november 2016, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], juridisch medewerker.
Klagers raadsvrouw, mr. L.M. Verkuil, heeft op 23 november 2016 laten weten dat zowel klager als zijzelf niet ter zitting aanwezig zal zijn.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing om klagers bezoekers op 28 februari 2016 de toegang tot de inrichting te weigeren.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klagers grootouders is de toegang tot de inrichting geweigerd enkel omdat de drugshond op hen is aangeslagen. Klagers bezoek had niet alleen vanwege
het aanslaan van de drugshond mogen worden geweigerd. Gelet op het feit dat het gaat om mensen op leeftijd, de omstandigheid dat zij lang hebben moeten reizen en de omstandigheid dat zijn grootouders belangrijk zijn voor klager, had de inrichting in
ieder geval in onderhavig geval over moeten gaan tot nader onderzoek. De inrichting had klagers grootouders moeten fouilleren en met hen in gesprek moeten gaan. Als dit zou zijn gebeurd, zou de inrichting hebben geconstateerd dat klagers grootouders
niets met drugs van doen hebben. Nu de inrichting geen nader onderzoek naar de grootouders heeft gedaan, moet de beslissing om klagers grootouders de deur te wijzen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Van belang is nog dat klagers
grootouders
na voormelde situatie niet meer het risico hebben willen nemen om weer voor niets naar de inrichting af te reizen.
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Uitgangspunt is dat een bezoeker de toegang tot de inrichting wordt geweigerd als de drugshond op hem of haar aanslaat. Slechts
als sprake is van bijzondere omstandigheden gelegen in de aard van het bezoek zal nader onderzoek worden gedaan. Een dergelijke werkwijze is door de beroepscommissie niet als onredelijk of onbillijk beoordeeld (vgl. RSJ 22 november 2013, 13/2711/GA en
RSJ 11 januari 2016, 15/3101/TA). Over het algemeen worden bezoekers bij wie een drugshond is gaan zitten niet gefouilleerd. Met fouilleren kan immers niet wordt uitgesloten dat een bezoeker drugs bij zich heeft – bijvoorbeeld in zijn lichaam – of
kortgeleden drugs heeft gebruikt. Zowel het meebrengen van drugs als het gebruik van drugs door een bezoeker brengt een gevaar voor de orde en veiligheid in de inrichting met zich mee. Op 28 februari 2016 is de drugshond aangeslagen bij zowel klagers
grootvader als klagers grootmoeder. Het enkele feit dat klagers grootouders op leeftijd zijn is geen bijzondere omstandigheid als hierboven bedoeld en vormde dus geen reden om nader onderzoek te doen. Immers, ook mensen op leeftijd kunnen drugs bij
zich
hebben of drugs gebruikt hebben. De bezoekers zijn derhalve enkel vanwege het aanslaan van de drugshond niet toegelaten. Dit is overeenkomstig het inrichtingsbeleid en niet aan te merken als onredelijk of onbillijk.
3. De beoordeling
Ingevolge artikel 37, derde lid, Bvt in verbinding met artikel 35, derde lid onder b, Bvt kan het hoofd van de inrichting de toelating tot de verpleegde van bezoek of van een bepaalde persoon of bepaalde personen (telkens voor een periode van ten
hoogste vier weken) weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting.
In artikel 3, onder 6, van bijlage 3 bij de huisregels van de inrichting is vermeld: “Daarnaast is het mogelijk dat er gebruik wordt gemaakt van drugshonden. Bezoekers waarbij deze hond gaat zitten wordt de toegang tot de kliniek geweigerd.”
Vast staat dat de drugshond op 28 februari 2016 is aangeslagen op de beide bezoekers van klager. Indien een drugshond aanslaat op een bezoeker kan dit betekenen dat die bezoeker ofwel drugs bij zich heeft, ofwel met drugs in aanraking is geweest, ofwel
drugs heeft gebruikt. Met de inrichting is de beroepscommissie van oordeel dat een bezoeker die drugs meeneemt de inrichting in of die drugs heeft gebruikt vlak voorafgaand aan het bezoek een risico vormt voor de orde en veiligheid in de inrichting.
Met
klager is de beroepscommissie van oordeel dat een bezoeker die buiten de inrichting, zeker als dit onbewust is gebeurd, met drugs in aanraking is geweest niet zonder meer een risico vormt voor de orde en veiligheid in de inrichting. De inrichting heeft
echter geen middelen – fouilleren is, zoals de inrichting terecht heeft aangevoerd, niet een dergelijk middel – tot haar beschikking om de bezoeker die (onbewust) buiten met drugs in aanraking is geweest te kunnen onderscheiden van de bezoeker die
drugs
bij zich heeft of drugs heeft gebruikt. Om deze reden is de beroepscommissie van oordeel dat de inrichting elke bezoeker op wie een drugshond is aangeslagen kan aanmerken als een potentieel risico voor de orde en veiligheid in de inrichting.
De beroepscommissie is voorts van oordeel, mede in aanmerking genomen het grote belang van de inrichting bij het weren van drugs uit de inrichting, dat de inrichting een bezoeker, bij wie de drugshond is gaan zitten en die daarom kan worden aangemerkt
als een potentieel risico voor de orde en veiligheid in de inrichting, in beginsel de toegang tot de inrichting kan weigeren zonder nader onderzoek te doen naar de bezoeker of de situatie en zonder een op de specifieke situatie toegespitste
belangenafweging te maken. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen waarin de inrichting naar het oordeel van de beroepscommissie wel gehouden is nader onderzoek te verrichten en/of een afweging te maken tussen het belang van de inrichting om de
bezoeker te weren en het belang van de verpleegde om de bezoeker te kunnen ontvangen. De beroepscommissie denkt daarbij bijvoorbeeld aan omstandigheden waarin de bezoeker een niet op voorhand volkomen onaannemelijke verklaring geeft voor het aanslaan
van de drugshond of een verzoek doet dat niet van iedere grond ontbloot is. De inrichting dient van geval tot geval te bezien of sprake is van een dergelijke omstandigheid en, als dat het geval is, welke nadere onderzoekshandelingen dan moeten worden
verricht.
De beroepscommissie is met de inrichting van oordeel dat zich in het onderhavige geval geen omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan de inrichting in redelijkheid had moeten beslissen nader onderzoek te verrichten en/of een belangenafweging te
maken. Dat klagers bezoekers op leeftijd zijn is niet een dergelijke omstandigheid. Dat zij lang hebben moeten reizen naar de inrichting is evenmin een dergelijke omstandigheid. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing om
klagers bezoekers, zonder nader onderzoek en/of belangenafweging, de toegang tot de inrichting te ontzeggen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. De beroepscommissie zal dan ook het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de
beklagcommissie bevestigen met wijziging van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, drs. M.R. Daniel MPM en prof. Dr. H.J.C. van Marle, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 27 januari 2017.
secretaris voorzitter