nummer: 16/4082/TA
betreft: [klager] datum: 7 februari 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
het hoofd van FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting,
gericht tegen een uitspraak van 1 december 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 20 januari 2017, gehouden in Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. S.O. Roosjen, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], psychiater, en [...], juridisch
medewerker bij voormelde inrichting.
Als toehoorder was aanwezig [...], begeleider van klager.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een maatregel van afdelingsarrest met ingang van 2 september 2016.
De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard voor wat betreft de duur van de maatregel op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Volgens de huisregels wordt een kreatininegehalte van minder dan 2 mmol/l gelijkgesteld aan een positieve
uitslag. Klager had bij een urinecontrole op 27 augustus 2016 een kreatininegehalte van minder dan 2 mmol/l, hetgeen reden was hem afdelingsarrest op te leggen. Het is niet vast komen te staan dat klager teveel water drinkt uit louter psychotische
belevingen. In de beklagzaak is onderbelicht gebleven dat klager bekend is met drugsgebruik en hij vóór de oplegging van het afdelingsarrest had toegegeven ‘onder de radar te hebben gebruikt’. Voorts had klager op 9 augustus 2016 een positieve uitslag
op cannabis. Ook werd door medepatiënten van klager in die periode veel gerommeld met urine om drugsgebruik te verdoezelen. Hoewel klager stelt al jaren veel water te drinken, was het voor het eerst dat hij een te laag kreatininegehalte had bij een
urinecontrole. Klager dronk waarschijnlijk ongeveer drie à vier liter water per dag en geen acht tot twaalf liter zoals hij zelf beweert. De beklagrechter heeft geoordeeld dat de oplegging van de maatregel op zichzelf niet onredelijk was, maar dat de
inrichting de maatregel had moeten opheffen zodra bleek dat klager veel dronk uit psychotische belevingen. Er speelden echter ook andere factoren mee, zoals hiervoor is betoogd.
De inrichting kon er niet vanuit gaan dat de verdunning van de urine één op één voortkwam uit een waan, zeker nu klager een drugsverleden heeft en ook naar eigen zeggen in de periode vóór de maatregel drugs had gebruikt. Aldus waren er voldoende
aanwijzingen dat bij klager mogelijk sprake was van drugsgebruik. Klager heeft bovendien zowel vóór als na de maatregel laten zien dat hij, ondanks zijn waan, betrouwbare (dat wil zeggen: niet te waterige) urine kan leveren. De beslissing de maatregel
pas op te heffen zodra klager een betrouwbare, negatieve uitslag had, is niet onredelijk of onbillijk. De toepassing van een bloedtest, zoals klager heeft voorgesteld, is alleen nuttig direct na (eventueel) drugsgebruik. Een aantal uur later is een
bloedtest al niet meer betrouwbaar.
Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager drinkt al jaren veel water. Hij heeft veel last van slijm. Hij drinkt veel water om zijn lichaam schoon te
houden. Het standpunt van de inrichting houdt in dat klager zijn psychotische belevingen zo kan sturen dat hij alleen op bepaalde momenten teveel drinkt. Klager drinkt echter vanwege psychotische belevingen teveel water en hij kan dit niet doseren. Hij
heeft niet met opzet veel water gedronken.
Klager heeft het eerdere drugsgebruik toegegeven. Hij is slechts heel incidenteel op drugsgebruik betrapt en hij is hier steeds open over geweest. Na de onderhavige urinecontrole, met het te lage kreatininegehalte als resultaat, heeft hij aangeboden
een
bloedtest te ondergaan, maar hier is de inrichting niet op ingegaan. Klager verwijst naar de brief van de inrichting aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 september 2016 waarin is vermeld dat klager vanuit psychotische belevingen (te) veel water
drinkt om zijn lichaam te reinigen. Inmiddels probeert klager zijn waterinname te matigen.
3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat het beroep van het hoofd van de inrichting (slechts) gericht is tegen de duur van de opgelegde maatregel.
Artikel 7.6.3 van de huisregels van FPC De Kijvelanden luidt: “Geconstateerde frauduleuze handelingen voorafgaande, tijdens of na afloop van het onderzoek staan eveneens gelijk aan een positieve uitslag. Zo ook urine met een (kreatinine)waarde van
minder dan 2 mmol/l.”
Uit de uitslag van de onderhavige urinecontrole op 27 augustus 2016 blijkt dat klagers urine een kreatininewaarde had van 1.89 mmol/l.
De beklagrechter heeft de beslissing van het hoofd van de inrichting de opgelegde maatregel niet eerder dan na een positieve urinecontrole op te heffen (terwijl de inrichting had geconcludeerd dat klager uit psychotische belevingen te veel water
drinkt), onredelijk en onbillijk geacht. De maatregel had volgens de beklagrechter opgeheven moeten worden zodra bekend werd dat klager uit psychotische belevingen te veel water drinkt.
De beroepscommissie stelt op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat klager al langere tijd veel water dronk, maar hij bij de urinecontrole op 27 augustus 2016 voor het eerst een te lage kreatininewaarde had. Daarnaast speelden bij
de beslissing tot voortduring van de maatregel niet alleen klagers psychotische belevingen een rol, maar ook andere factoren, zoals klagers eerdere drugsgebruik en het feit dat hij bij andere controles in staat was, ondanks zijn waterinname, urine te
produceren die niet te veel was verdund. Gelet hierop acht de beroepscommissie de beslissing van het hoofd van de inrichting de maatregel te laten voortduren totdat klager een negatieve urinecontrole had, niet onredelijk of onbillijk. Het beroep van
het
hoofd van de inrichting zal derhalve gegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd voor zover daartegen beroep is ingesteld. Het beklag zal in zoverre alsnog ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover in beroep aan de orde en verklaart het beklag in zoverre alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. A. van Holten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 7 februari 2017
secretaris voorzitter