Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2441/GA, 3 februari 2017, beroep
Uitspraakdatum:03-02-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/2441/GA

betreft: [klager] datum: 3 februari 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W.E. luiten, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 11 juli 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 december 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door een kantoorgenoot van zijn raadsman, mr. H. Schepers, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van
voormelde inrichting.

Op 5 januari 2017 zijn van de directeur nadere schriftelijke inlichtingen ontvangen. Een kopie hiervan is verzonden aan klager en zijn raadsman. Klagers raadsman is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Op 16 januari 2017 is van de raadsman een
reactie ontvangen. Een kopie hiervan is verzonden aan de directeur.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een strafcel, wegens fysiek geweld jegens een medegedetineerde, met ingang van 27 mei 2016.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt - samengevat en zakelijk weergegeven - toegelicht. Klager bestrijdt niet de gegrondheid van het opleggen van de disciplinaire straf. Hij kan zich evenwel
niet verenigen met de tenuitvoerlegging van de straf. Klager is niet binnen 24 uur en niet regelmatig door een inrichtingsarts bezocht. Dit is eerst op 30 mei 2016 gebeurd. Op 27 mei 2016 heeft klager wel contact gehad met een verpleegkundige, maar dat
contact hield geen verband met de disciplinaire straf. Klager verbleef op een EZV-afdeling en hij had kennelijk meer dan reguliere zorg nodig. Als gevolg van het incident heeft de directeur een verzoek tot overplaatsing naar het PPC ingediend. Klager
zat er na het incident volgens personeel zichtbaar doorheen. Onder deze omstandigheden, en gelet op het bepaalde in artikel 24, zesde lid, van de Pbw, rust op de directeur een inspanningsverplichting bij de arts erop aan te dringen klager tijdig en
regelmatig te bezoeken. De directeur had niet kunnen volstaan met het doen van een enkele melding bij de arts. Er doet zich dan ook een andere situatie voor dan in RSJ 11 juni 2002, 02/567/GA, RSJ 3 december 2012, 12/1207/GA en RSJ 12 mei 2016,
16/0002/GA.
De beschikking van de disciplinaire straf is niet onverwijld aan klager uitgereikt, namelijk pas op 29 mei 2016.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt - samengevat en zakelijk weergegeven - toegelicht.
Klager is op 27 mei 2016 twee keer bezocht door een verpleegkundige. Dit staat in het medisch dossier. De directeur weet niet hoe laat de verpleegkundige en de arts langs zijn geweest. Het beleid is dat de arts gedetineerden in de strafcel bezoekt op
maandag, woensdag en vrijdag, en zo nodig vaker. Het zou kunnen dat de arts klager niet op 27 mei 2016 heeft bezocht. Er zijn geen (medische) belemmeringen voor plaatsing van klager in een strafcel. Het verzoek tot overplaatsing van klager naar het PPC
staat los van het onderhavige incident.

Op 5 januari 2017 heeft de directeur schriftelijk bericht dat uit de beschikking van de bestreden straf blijkt dat deze op 29 mei 2016 om 16.35 uur aan klager is uitgereikt. Uit navraag bij de afdeling zorg is gebleken dat klager op 27 mei 2016 door
een
verpleegkundige in de strafcel is bezocht.

De directeur heeft tegenover de beklagcommissie aangevoerd dat hij kort na klagers plaatsing in de strafcel de inrichtingsarts hiervan op de hoogte heeft gesteld.

3. De beoordeling
Op grond van het bepaalde in artikel 58, eerste lid, van de Pbw dient een schriftelijke mededeling van een disciplinaire straf onverwijld aan de gedetineerde te worden uitgereikt. Uitgangspunt is daarbij dat een dergelijke mededeling binnen 24 uur
wordt
uitgereikt. In dit geval is de bestreden beslissing genomen op 27 mei 2016 om 16.10 uur en is de mededeling daarvan aan klager uitgereikt op 29 mei 2016 om 16.35 uur. Nu de schriftelijke mededeling niet onverwijld aan klager is uitgereikt, is niet
voldaan aan voormelde bepaling. Gelet hierop zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van
een tegemoetkoming en zij zal deze vaststellen op € 15,=.

De beroepscommissie overweegt voorts nog het volgende.
Op grond van artikel 4 van de Regeling straf- en afzonderingscel penitentiaire inrichtingen van 15 juni 1999, nr. 762711/98/DJI geeft de directeur van een plaatsing in een straf- of afzonderingscel onverwijld kennis aan de arts die aan de inrichting is
verbonden. De arts of diens vervanger, dan wel in diens opdracht de verpleegkundige, bezoekt de gedetineerde zo spoedig mogelijk in de straf- of afzonderingscel en na de melding, bedoeld in artikel 24, zesde lid, van de Pbw, regelmatig.

Niet ter discussie staat dat de directeur kort na klagers plaatsing in de strafcel de inrichtingsarts hiervan op de hoogte heeft gesteld. Klagers standpunt dat hij vervolgens niet tijdig en evenmin regelmatig is bezocht door de inrichtingsarts ziet –
wat er ook zij van de door klager gestelde (bijzondere) omstandigheden – niet op een beslissing van de directeur als bedoeld in artikel 60 van de Pbw, maar op medisch handelen dat in deze beklagprocedure niet kan worden getoetst. Indien klager zich
over
het medisch handelen van de inrichtingsarts wenst te beklagen, kan hij daarvoor een verzoek tot bemiddeling indienen bij het Hoofd van de medische dienst van de inrichting waarna hij desgewenst, met tussenkomst van de medisch adviseur beroep kan
instellen bij de Raad.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover daartegen beroep is ingesteld, en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 15,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Soffers, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Boerhof, secretaris, op 3 februari 2017

secretaris voorzitter

Naar boven