nummer: 16/3926/GA
betreft: [klager] datum: 7 februari 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 8 november 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek om weekendverlof in het kader van regimair verlof gedurende de tijd dat klager op de wachtlijst staat voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i).
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft – samengevat en zakelijk weergegeven - het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager heeft zijn ongenoegen geuit over de door de directeur genomen tijd alvorens klager een duidelijk antwoord
heeft ontvangen op zijn verzoek. Afspraken en termijnen worden niet of veel te laat nagekomen. Elke gedetineerde kan in aanmerking komen voor detentiefasering door hem te plaatsen in achtereenvolgens een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i), z.b.b.i.
of penitentiair programma (p.p.). In een b.b.i. geniet de gedetineerde elke vier weken weekendverlof, in een z.b.b.i. elk weekend. Het gedrag van een gedetineerde, dat wordt beoordeeld in het kader van het programma ‘promoveren en degraderen’, is
bepalend voor het toekennen van vrijheden. De afspraken rondom de resocialisatie en detentiefasering worden vastgelegd in een contract, het detentie- en re-integratieplan. Justitie houdt zich echter niet aan deze afspraken door het aantal b.b.i.’s in
Nederland te verminderen. Het huidige aantal b.b.i.-plaatsen is niet toereikend voor het aantal gedetineerden dat voor plaatsing in aanmerking komt. Hierdoor worden gedetineerden stelselmatig faciliteiten en vrijheden onthouden zonder enige vorm van
compensatie.
De datum voor plaatsing van klager in een z.b.b.i. was lang van tevoren bekend. De casemanager dient zorg te dragen voor een planning waarbij de nodige adviezen en contacten met reclassering tijdig gereedkomen. Klagers datum voor plaatsing in de
z.b.b.i. van de p.i. Veenhuizen was op 25 juli 2016 gesteld. Klager werd echter op een wachtlijst geplaatst en werd pas op 16 augustus 2016 in genoemde z.b.b.i. geplaatst. Het re-integratietraject wordt feitelijk opgeschort. Ook klagers werkgever
ondervond hiervan de gevolgen omdat moest worden gewacht op de start van al ingeplande werkzaamheden. De directeur is medeverantwoordelijk voor de vertragingen in de keten. De directeur heeft de mogelijkheid (speciaal) verlof toe te kennen en zou dit
tevens moeten doen bij plaatsingen van gedetineerden op een wachtlijst voor een z.b.b.i. Klager heeft alleen verzocht om het toekennen van weekendverlof en heeft geen beroep gedaan op de overige faciliteiten die horen bij een z.b.b.i.
Klager verzoekt de beroepscommissie primair het toekennen van weekendverloven zoals hiervoor bedoeld mogelijk te maken. Subsidiair verzoekt klager de wachttijd voor plaatsing in een b.b.i. in mindering te brengen op de feitelijke duur van de
z.b.b.i.-plaatsing. Verder verzoekt klager de beroepscommissie te bewerkstelligen dat het Ministerie van veiligheid en justitie voldoende z.b.b.i. capaciteit in stand houdt, dan wel de maatregelen ter compensatie honoreert.
De directeur heeft daarop geantwoord door te verwijzen naar zijn beslissing van 27 september 2016 op het verzoek van klager.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 21 maanden met aftrek, wegens witwassen en oplichting. De detentie van klager is aangevangen op 15 januari 2016. De einddatum valt op of omstreeks 24 maart 2017.
Klager heeft zich op 15 januari 2016 als zelfmelder gemeld in de normaal beveiligde inrichting van de p.i. Leeuwarden. Klagers faseringsdatum voor plaatsing in een z.b.b.i. stond – volgens informatie van klager – gepland op 25 juli 2016. Klager is op
16
augustus 2016 in de z.b.b.i. van de p.i. Veenhuizen geplaatst. Uit de beschikbare gegevens blijkt dat klagers p.p. is aangevangen op 12 december 2016. Klager is sindsdien administratief ingeschreven in de p.i. Leeuwarden.
Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) komt een gedetineerde eerst voor algemeen verlof in aanmerking wanneer, ingeval de veroordeling onherroepelijk is, hij ten minste een derde
deel van de onvoorwaardelijk opgelegde straf heeft ondergaan en zijn strafrestant ten minste drie maanden en ten hoogste een jaar bedraagt.
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de Regeling kan de directeur aan gedetineerden die verblijven in een inrichting waar vierwekelijks verlof deel uitmaakt van het regime, eenmaal per vier weken regime gebonden verlof verlenen. Op grond van het
derde lid van dit artikel kan aan gedetineerden die verblijven in een inrichting waar wekelijks verlof deel uitmaakt van het regime ieder weekend regime gebonden verlof worden verleend.
Ten tijde van het door klager ingediende primaire verzoek van 30 mei 2016 verbleef klager in de p.i. Leeuwarden, een inrichting met een normaal beveiligingsniveau. De wet kent enkel de mogelijkheid om aan gedetineerden die in een inrichting met een
(zeer) beperkt beveiligingsniveau verblijven regime gebonden verlof toe te kennen. Klager voldeed hier – in ieder geval tot 16 augustus 2016 – niet aan. Voor gedetineerden die in een normaal beveiligde inrichting verblijven staat de mogelijkheid van
algemeen verlof en de bijzondere vormen van verlof (incidenteel verlof en strafonderbreking) open. Naar het oordeel van de beroepscommissie biedt de wet geen ruimte om met voorbijgaan van de wettelijke bepalingen ten aanzien van deze verlofvormen aan
klager bij wijze van compensatie voor zijn plaatsing op de wachtlijst voor een z.b.b.i. weekendverloven toe te kennen. Evenmin biedt de wet aanknopingspunten om aan klagers subsidiair gedane verzoeken tegemoet te komen, nu de directeur noch de
beroepscommissie enige bevoegdheid toekomt ten aanzien van de capaciteit aan zeer beperkt beveiligde inrichtingen in Nederland. De beslissing van de directeur kan derhalve bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk en
onbillijk worden aangemerkt. Het beroep van klager zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 7 februari 2017
secretaris voorzitter