Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2997/GA, 11 november 2016, beroep
Uitspraakdatum:11-11-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/2997/GA

betreft: [klager] datum: 11 november 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. van de Voorde, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 23 augustus 2016 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex Zaanstad,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 oktober 2016, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC van het Justitieel Complex Zaanstad, en [...], psychiater, en voorheen
directeur Zorg en Behandeling, bij voornoemde inrichting.
Klagers raadsvrouw mr. S. van de Voorde is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 23 augustus 2016, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder:
a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn standpunt als volgt toegelicht. De beslissing tot
a-dwangbehandeling is onvoldoende dan wel onjuist gemotiveerd, nu middels de
a-dwangbehandeling niet kan worden verwacht dat het beoogde effect wordt behaald. De beslissing is disproportioneel en niet redelijk. Er is niet voldaan aan het gevaarscriterium. Er is geen sprake van het gestelde gevaar, zeker niet nu in de beslissing
wordt aangegeven dat klager niet ernstig verwaarloost omdat hij in het PPC verblijft. Er is geen sprake van een geestesstoornis. De beslissing is gebaseerd op een rapportage van het Pieter Baan Centrum (PBC) en dat betreft onjuiste informatie.
Momenteel
neemt klager de medicatie in pilvorm in. Hij is van plan om de medicatie in te blijven nemen als de dwang zou stoppen. Indien klager dit niet zou doen, kan altijd teruggevallen worden op dwangbehandeling. Klager merkt positieve effecten van de
medicatie. Hij wordt vroeg wakker en gaat dan naar de arbeid. Dit geeft hem structuur en meer financiële ruimte. Klager heeft een plan van aanpak opgesteld voor zijn leven na detentie. Hij heeft zijn administratie op orde en hij heeft geen
schuldeisers.
De angst voor strafbaar gedrag na klagers invrijheidstelling is onterecht; hij is onschuldig voor wat betreft het ten laste gelegde delict.

De directeur heeft in beroep zijn standpunt als volgt toegelicht. Er was een duidelijke aanleiding dat klager psychotisch was. Die informatie is niet alleen gebaseerd op de rapportage van het PBC. Er was geen samenwerking mogelijk met klager vanuit
zijn
psychose. De kans dat het ten laste gelegde delict opnieuw plaatsvindt als klager vrijkomt is zeer groot. Voor zijn detentie was er sprake van agressie. Gedurende zijn detentie is daarvan geen sprake geweest, maar daarvoor bestaat wel angst als klager
vrijkomt. Het gevaar voor maatschappelijke teloorgang ziet vooral op de fase na detentie, maar resocialisatie start al in detentie. Er zijn positieve ontwikkelingen merkbaar bij klager. Hij gaat naar de arbeid en verblijft in de groep. Verondersteld
wordt dat de medicatie effect heeft. Er zouden goede afspraken gemaakt kunnen worden met klager over het stoppen met de dwangbehandeling en het vrijwillig innemen van medicatie.

3. De beoordeling
Als uiterste middel kan een geneeskundige behandeling onder dwang plaatsvinden, als sprake is van:
“1. gevaar voor de gedetineerde, die het veroorzaakt, hetgeen onder meer bestaat uit:
a. het gevaar dat de gedetineerde zich van het leven zal beroven of zichzelf ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen;
b. het gevaar dat de gedetineerde maatschappelijk te gronde gaat;
c. het gevaar dat de gedetineerde zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen;
d. het gevaar dat de gedetineerde met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen;
2. gevaar voor een of meer anderen, hetgeen onder meer bestaat uit:
a. het gevaar dat de gedetineerde een ander van het leven zal beroven of hem ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen;
b. het gevaar voor de psychische gezondheid van een ander;
c. het gevaar dat de gedetineerde een ander, die aan zijn zorg is toevertrouwd, zal verwaarlozen;
3. gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen.”

De directeur heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht.
In navolging van het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw heeft de directeur de verklaringen van die psychiaters overgelegd. Voorts is namens de directeur een uittreksel uit klagers behandelplan overgelegd, waarin de mogelijkheid tot
toepassing van dwangbehandeling met medicatie ten aanzien van klager is vermeld.

Uit de verklaringen van de psychiaters en het behandelplan komt het volgende naar voren. Klager is gediagnostiseerd met schizofrenie van het paranoïde type. Klager trekt zich veel terug in zijn verblijfsruimte en heeft weinig contact. Hij is afwerend
en
bozig in het contact. Soms is hij onsamenhangend en associatief. Het bewustzijn is helder, zijn aandacht en concentratie zijn verlaagd en hij is snel afgeleid. Klagers oriëntatie is gestoord met betrekking tot plaats, het denken is formeel en
inhoudelijk gestoord en er is sprake van verzanden, verhoogde associatie, wanen en vermoedelijk hallucinaties. Er is sprake van ernstige kritiek- en oordeelsstoornissen. Er is sprake van het gevaar dat klager maatschappelijk te gronde gaat (artikel
46a,
eerste lid, onder b, van de Pbw). Klager wijst vanuit inhoudelijke denkstoornissen alle ondersteuning af en geeft geen toestemming om machtigingsformulieren te tekenen. Door zijn psychiatrische ziekte kan klager zijn zaken
– zoals inschrijvingen en afspraken met de ziektekostenverzekeraars en schuldeisers – niet naar behoren regelen. Hierdoor loopt hij het gevaar maatschappelijk achteruit te gaan. Resocialisatie is hierdoor niet mogelijk. Het is dat klager in het PPC
verblijft, waar hem in een hoog gestructureerde en beveiligde setting alle steun gegeven wordt, dat hij niet verwaarloost. Naar inschatting verbetert de psychiatrische stoornis zonder medicamenteuze behandeling niet en is niet op andere wijze te
behandelen. Antipsychotica zijn een doelmatig middel om het psychotisch beeld te behandelen en daarmee het gevaar af te wenden.

Uit de verstrekte informatie is voldoende aannemelijk geworden dat klager een psychiatrische stoornis heeft. Vervolgens dient de beroepscommissie de vraag te beantwoorden of voldoende aannemelijk is dat klager vanuit die stoornis een gevaar veroorzaakt
zoals bedoeld in artikel 46a van de Pbw. Naar het oordeel van de beroepscommissie is dat niet aannemelijk geworden. Het risico dat klager, doordat hij zijn zaken niet naar behoren kan regelen, maatschappelijk achteruit gaat, waardoor resocialisatie
niet
mogelijk is, kan niet worden gezien als een in de wet bedoeld gevaar. Aldus is niet voldaan aan het zogenoemde gevaarscriterium. Het beroep wordt daarom gegrond verklaard en de bestreden beslissing zal worden vernietigd. De beroepscommissie acht termen
aanwezig om klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming van € 50,= wordt toegekend.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, U.P. Burke en drs. C.W. van der Meer, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 11 november 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven