Nummer : 16/2963/SGA
Betreft : [klager] datum: 29 augustus 2016
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, en van de aanvulling daarop, van
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Hoogvliet te Rotterdam.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 24 augustus 2016, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf
van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, voor de duur van zes dagen, ingaande op 24 augustus 2016 om 13.30 uur en eindigende op 30 augustus 2016 om 13.30 uur. Deze straf is aan verzoeker opgelegd
omdat de omstandigheden uitwijzen dat verzoeker de vermoedelijke dader is van de diefstal van een portemonnee van de fysiotherapeut.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 25 augustus 2016 alsmede van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie bij voormelde locatie inhoudende dat het schorsingsverzoek als klacht zal
worden
aangemerkt.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder een verklaring van de fysiotherapeut, een door personeel opgestelde mededeling alsmede een op 23
augustus 2016 opgemaakt verslag, is naar voren gekomen dat op 23 augustus 2016 de portemonnee van de fysiotherapeut is gestolen uit de zak van een jas die in de spreekkamer over de rugleuning van een stoel hing. Volgens de fysiotherapeut had hij tien
gedetineerden behandeld maar was alleen verzoeker korte tijd alleen in de spreekkamer achter gebleven. Bij terugkomst van de fysiotherapeut zou verzoeker geen behandeling meer hebben gewild en met een zekere haast uit de behandelruimte naar onderwijs
zijn vertrokken waarbij hij eerst langs de toiletten liep. Toen duidelijk was dat de portemonnee was gestolen, trof men in het onderwijslokaal bij de plek waar verzoeker had gezeten een geldbedrag van € 150,- aan en trof men de portemonnee aan in de
stortbak van het toilet. Gelet op bovenstaande kan het ontstane vermoeden dat verzoeker de dader was van de diefstal gerechtvaardigd worden geacht. De directeur kon derhalve, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, in redelijkheid aan verzoeker
onderhavige disciplinaire straf opleggen. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 29 augustus 2016.
secretaris voorzitter