Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2296/SGA, 7 juli 2016, schorsing
Uitspraakdatum:07-07-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/2296/SGA
Betreft : [klager] datum: 7 juli 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Roermond.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 5 juli 2016, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van
opsluiting in een andere verblijfruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, voor de duur van zeven dagen, ingaande op 5 juli 2016 om 14.30 uur en eindigende op 12 juli 2016 om 14.30 uur, wegens het na een urinecontrole hebben van een
te
laag kreatininegehalte, ook na herhalingsonderzoek, hetgeen betekent dat is gefraudeerd met de afname van de urinecontrole.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 5 juli 2016 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 7 juli 2016.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Op grond van de door de directeur verstrekte inlichtingen is voldoende aannemelijk geworden dat er bij de op 22 juni 2016 afgenomen urinecontrole
sprake was van een te laag kreatininegehalte hetgeen volgens het geldende drugsontmoedigingsbeleid wordt opgevat als fraude en overeenkomstig het gebruik van harddrugs wordt gesanctioneerd. Ook uit het hierna gevolgde herhalingsonderzoek bleek van een
te laag kreatininegehalte. Op grond daarvan kon de directeur – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – in redelijkheid beslissen onderhavige disciplinaire straf op te leggen. Het verweer van verzoeker dat hij niet verantwoordelijk kan worden
gehouden voor de uitslag en hem derhalve geen straf mag worden opgelegd omdat de urinecontrole de avond van tevoren was aangezegd in plaats van – zoals volgens verzoeker in de inrichting gebruikelijk is – om 16.45 uur en hij in de tussentijd te veel
water had gedronken, kan, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, niet slagen daar de wettelijke verplichting ingevolge artikel 3, tweede lid van de Regeling Urinecontrole Penitentiaire inrichtingen om een gedetineerde te informeren over een
urinecontrole, niet zover gaat dat een urinecontrole in een dergelijk vroeg stadium moet worden aangekondigd. Voor het overige zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de beslissing van de directeur zodanig onredelijk of onbillijk
zouden maken dat de tenuitvoerlegging daarvan zou moeten worden geschorst. Gelet op het voorgaande dient het verzoek te worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 7 juli 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven