Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2900/SGA, 22 augustus 2016, schorsing
Uitspraakdatum:22-08-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/2900/SGA
Betreft : [klager] datum: 22 augustus 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Hoogvliet te Rotterdam.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 19 augustus 2016, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf
van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, voor de duur van tien dagen, ingaande op 19 augustus 2016 om 13.45 uur en eindigende op 29 augustus 2016 om 13.45 uur, wegens poging tot fraude bij een
urinecontrole en wegens het bij gelegenheid van een celinspectie aantreffen van twee artikelen die gebruikt waren voor softdrugsgebruik. Verder is verzoekers baantje als afdelingsreiniger naar aanleiding van vorenstaande beëindigd.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 19 augustus 2016 en van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie bij voormelde locatie inhoudende dat het schorsingsverzoek als klacht zal worden
aangemerkt.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Op grond van de door de directeur verstrekte inlichtingen, waaronder een verslag van 19 augustus 2016, wordt voldoende aannemelijk dat verzoeker
bij gelegenheid van een urinecontrole door in de observatiecel een potje urine achter een blok te zetten heeft willen frauderen bij deze urinecontrole. Op grond van dezelfde inlichtingen is voldoende aannemelijk geworden dat er voorts tijdens een
celinspectie twee artikelen zijn aangetroffen welke bij het gebruik van softsdrugs worden gebruikt. Op grond van een en ander kon de directeur – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – in redelijkheid beslissen een disciplinaire straf van
opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, van in totaal tien dagen op te leggen. Het verweer van verzoeker, dat er in dit geval ten onrechte sprake is van een dubbele, en hierdoor te zware,
bestraffing
wordt verworpen nu - anders dan verzoeker stelt - softdrugsgebruik en het vervolgens trachten te frauderen bij een urinecontrole niet één en hetzelfde feit betreffen. Verzoeker heeft niet weersproken dat de voor de verschillende vergrijpen opgelegde
disciplinaire straf in overeenstemming is met het geldende sanctiebeleid. Gelet op vorenstaande zal het verzoek worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. J.W. Rijkers, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 22 augustus 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven