Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3398/GA, 23 januari 2017, beroep
Uitspraakdatum:23-01-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3398/GA

betreft: [klager] datum: 23 januari 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen te Alphen aan den Rijn,

gericht tegen een uitspraak van 5 september 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij de p.i. Groot Alphen, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 december 2016, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord mr. [...], juridisch medewerker van de p.i. Groot Alphen.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag – voor zover beroep aan de orde – betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel met cameraobservatie (bewaardersarrest) (AE 2016/143).

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en een tegemoetkoming toegekend van € 10,= op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
Namens de directeur is het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, als volgt toegelicht.
Klager werd in afzondering geplaatst voor zijn eigen bescherming. Klager had medische klachten en de medische dienst is een uur met klager bezig geweest. Het afdelingshoofd heeft met de medische dienst gesproken. Op het moment dat klager in de
afzonderingscel werd geplaatst, was de directeur niet in de inrichting aanwezig. Hij is echter wel onverwijld telefonisch op de hoogte gesteld van het feit dat klager in afzondering werd geplaatst. Dit is gebeurd conform de standaardprocedures die
gelden in de avonden. De medische dienst heeft contact opgenomen met de arts, conform de zogenoemde “lange arm constructie”. De arts was namelijk ook niet aanwezig in de inrichting. Het afdelingshoofd heeft de directeur ook meegedeeld dat
cameraobservatie werd toegepast.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Op grond van het bepaalde in artikel 24, vierde lid, van de Pbw kan een medewerker een gedetineerde, indien onverwijlde tenuitvoerlegging is geboden, voor ten hoogste vijftien uur in afzondering plaatsen, indien sprake is van gronden als genoemd in
artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Pbw (het zogenaamde ‘bewaardersarrest’). Daarbij dient de directeur onverwijld van deze plaatsing op de hoogte te worden gesteld. Gelet op het verhandelde ter zitting was sprake van gronden voor
een
plaatsing in afzondering. Tevens wordt aannemelijk geacht dat een onverwijlde tenuitvoerlegging wenselijk was in het belang van klagers gezondheid. Gezien het verhandelde ter zitting acht de beroepscommissie aannemelijk dat het afdelingshoofd de
directeur onverwijld telefonisch op de hoogte heeft gesteld van de plaatsing van klager in een afzonderingscel. Gelet op het vorenstaande moet worden geoordeeld dat is voldaan aan de eisen voor de toepassing van het bewaardersarrest.

Met betrekking tot het toepassen van cameraobservatie oordeelt de beroepscommissie als volgt. Ingevolge artikel 24a, eerste lid, van de Pbw kan worden besloten tot cameraobservatie, indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijk toestand
van de gedetineerde noodzakelijk is. Op grond van het tweede lid van dit artikel dient de directeur, voordat hij tot het toepassen van cameraobservatie beslist, advies in te winnen van een gedragskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts, tenzij dit
advies niet kan worden afgewacht.
Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat er overleg is geweest tussen het afdelingshoofd en de medische dienst. Vervolgens heeft de medische dienst telefonisch overleg met de dienstdoende arts gehad. Het afdelingshoofd heeft zich daarna laten
informeren door de medische dienst en beslist dat klager door middel van de camera geobserveerd diende te worden. Deze gang van zaken is niet overeenkomstig de daarvoor geldende regels. De beslissing cameraobservatie toe te passen is enkel voorbehouden
aan de directeur. Bovendien dient de directeur hierover (zelf) vooraf inlichtingen van een inrichtingsarts of deskundige in te winnen. Het beklag is daarom gegrond op andere gronden. De beroepscommissie acht de toegekende tegemoetkoming van € 10,=
passend voor het ondervonden ongemak.

Voorts heeft de beroepscommissie geconstateerd dat klagers beklag over de twee gemiste religieuze bijeenkomsten gegrond is verklaard (AE 2016/226). De beklagrechter heeft overwogen dat hiervoor een tegemoetkoming zal worden toegekend. In het dictum
ontbreekt de tegemoetkoming voor dit beklagonderdeel. De beroepscommissie verwijst dit klachtonderdeel dan ook terug naar de beklagrechter en draagt deze op een beslissing te nemen over de hoogte van de tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met verbetering van de gronden (AE 2016/226).
Zij draagt de beklagrechter op een nieuwe beslissing te nemen omtrent de hoogte van de tegemoetkoming omtrent de gegrondverklaring van klachtnummer AE 2016/143.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, U.P. Burke en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 23 januari 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven