Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3791/GB, 16 januari 2017, beroep
Uitspraakdatum:16-01-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/3791/GB

Betreft: [klager] datum: 16 januari 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift , ingediend door mr. W.M. Shreki, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 7 november 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 29 januari 2015 gedetineerd. Hij verblijft in de locatie De Schie te Rotterdam.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Anders dan in de bestreden beslissing staat vermeld, heeft klager verlof genoten van 6 tot en met 8 april 2016 en dus niet op 16 april 2016. Hij heeft naar zijn zeggen tijdens dat verlof het koffertje met GPS-attributen niet bewust in het centrum van
Rotterdam achtergelaten, maar dat koffertje is toen van hem gestolen. Dat mag niet tegen klager gebruikt worden. Overigens is hem voor de verdwijning van die koffer ook al een disciplinaire straf opgelegd, waarvan de voorzitter van de beroepscommissie
heeft bepaald dat de tenuitvoerlegging daarvan op 14 april 2016 wordt geschorst. Het onderliggende beklag is vervolgens door de beklagcommissie gegrond verklaard met daarbij toekenning van een tegemoetkoming. Deze informatie ontbrak bij het nemen van
de
hier aan de orde zijnde beslissing. Die beslissing is volgens klager daarom onzorgvuldig genomen, want het verliezen van dat koffertje en de daarbij opgelegde disciplinaire straf hadden niet mogen worden meegewogen.
De herroeping van klagers voorwaardelijke invrijheidstelling is al van langer geleden, te weten bij vonnis van 21 mei 2015. Dat heeft vervolgens niet in de weg gestaan aan de toekenning van verlof in april 2016. Die herroeping hing samen met een
eenmalige recidive. Klager stelt dat hij zich tijdens zijn huidige detentie steeds goed heeft gedragen. Hem zijn, buiten de hiervoor genoemde – geschorste – disciplinaire straf, geen andere disciplinaire straffen opgelegd. Niet begrijpelijk is daarom
dat er geen vertrouwen zou zijn in een goed verloop van eventuele vrijheden. Namens klager wordt verzocht hem, bij een gegrondverklaring, tevens een financiële tegemoetkoming toe te kennen. Klager wil het beroep graag mondeling kunnen toelichten.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klagers voorwaardelijke invrijheidstelling is inderdaad niet recent en al wat langere tijd geleden herroepen. Die herroeping heeft inderdaad niet in de weg gestaan aan een verlof.
Klager scoort een hoog recidive-risico en het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd. Ook de directeur van de locatie De Schie heeft negatief geadviseerd. De selectiefunctionaris stelt zich op het standpunt dat de geschiedenis met
betrekking tot het koffertje met Elektronisch Controlemateriaal (EC-koffertje) zich inderdaad niet heeft voorgedaan op of rond 16 april 2016 maar tijdens verzoekers verlof van 6 tot 8 april 2016. Bij die gelegenheid is dat koffertje, dat aan klager was
meegegeven met de uitdrukkelijke opdracht dit aan het einde van het verlof weer in te leveren, door iemand aangetroffen in het centrum van Rotterdam en daar afgegeven aan een beveiliger van een winkel. Dat heeft daar toen voor de nodige onrust gezorgd.
Zo werd een deel van het centrum van Rotterdam, met name de Lijnbaan, toen afgezet voor het publiek. Uit de melding van de reclassering komt naar voren dat klager dat koffertje bewust daar heeft laten staan. De stelling dat het koffertje gestolen zou
zijn is niet aannemelijk. Klager heeft geen aangifte gedaan bij de politie van diefstal, noch zijn verhaal op enige wijze met feitelijkheden onderbouwd. De omstandigheid dat klager het verlof mocht doorbrengen op een adres dat door de
selectiefunctionaris eerder als niet geschikt werd aangemerkt, was aan de selectiefunctionaris niet bekend. Dat betrof een door de directeur van de locatie De Schie genomen beslissing. Klager heeft nu als verlofadres een adres opgegeven dat eerder door
de Reclassering als ongeschikt is aangemerkt. Dat advies is volgens de selectiefunctionaris, mede gelet op de gebeurtenissen tijdens het eerdere verlof, nog steeds actueel.

4. De beoordeling
4.1. De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om thans op het beroep te kunnen beslissen. Het verzoek om een mondelinge behandeling van het beroep zal daarom worden afgewezen.

4.2. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een beperkt beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant
hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.3. Vast staat dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van een eerder aan verzoeker opgelegde vrijheidsstraf is herroepen in verband met het tijdens die voorwaardelijke invrijheidstelling plegen van een strafbaar feit. Die omstandigheid, gezien
in
combinatie met het advies van de reclassering van 10 maart 2016, maakt dat de selectiefunctionaris in redelijkheid kon oordelen dat er sprake is van een meer dan gemiddeld recidivegevaar. Anders dan in het beroepschrift wordt gesteld, geeft het eerder
door verzoeker genoten verlof, geen aanleiding om hierover anders te oordelen. Dat verlof is immers niet zonder incident verlopen. De omstandigheid dat de tenuitvoerlegging van de disciplinaire straf die aan klager naar aanleiding van dat incident is
opgelegd is geschorst en het klaagschrift gegrond is verklaard, doet daaraan niet af nu tot die schorsing en die gegrondverklaring is besloten in verband met het niet aanzeggen van het betreffende verslag. Dat betekent evenwel niet dat het betreffende
voorval niet zou hebben plaatsgevonden of dat de selectiefunctionaris dat voorval niet zou mogen meewegen bij zijn beslissing. Ten slotte geldt nog dat de reclassering het door klager opgegeven verlofadres als ongeschikt heeft beoordeeld, hetgeen een
contra-indicatie is voor verlof en dus ook voor een verblijf in een b.b.i.

4.4. Het vorenstaande bezien in onderling verband en samenhang maakt dat op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan
worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie wijst het verzoek om een mondelinge behandeling van het beroep af en verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke,
voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 16 januari 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven