Nummer: 16/3608/GB
Betreft: [klager] datum: 16 januari 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.M. Kamp, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 18 oktober 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 10 maart 2016 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager bevindt zich in de beginfase van een uitleveringsprocedure. Een zitting is gepland. Indien de uitlevering toelaatbaar zou worden geacht, staat tegen de uitspraak beroep in cassatie open, waarna – indien het cassatieberoep mocht worden afgewezen
–
de Minister dient te beslissen. Nu Nederland nog onlangs heeft besloten (vervolgings)uitleveringen voorlopig op te schorten, is de kans groot dat de Minister klagers uitlevering zal weigeren. Ook als wel tot uitlevering mocht worden besloten staan
daartegen voor klager nog rechtsmiddelen open, waardoor het anderhalf tot twee jaar kan duren alvorens er een definitief besluit is. Het enkele feit dat er een uitleveringsprocedure loopt is geen aanleiding klager niet in een b.b.i. te plaatsen, aldus
klager.
Het vluchtgevaar is volgens klager minimaal. Klager heeft naar zijn zeggen eerder, tijdens de schorsing van zijn uitleveringsdetentie, nooit de bedoeling gehad zich te onttrekken aan de schorsingsvoorwaarden. Daarnaast geeft de uitleveringsprocedure
een
extra waarborg. Daardoor komt hij immers in aanmerking voor terugkeer door middel van een zogenaamde WOTS-procedure. Dat kan alleen als hij via Nederland wordt uitgeleverd. Hij heeft volgens hem daarom geen reden Nederland te verlaten.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Uit het selectieadvies komt naar voren dat klager tot een gevangenisstraf van 34 maanden is veroordeeld in verband met overtreding van de Opiumwet. Op basis van het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM) heeft de directeur eveneens negatief
geoordeeld. Dat advies van het OM was negatief in verband met evident vluchtgevaar. Klager heeft zich na een schorsing van de uitleveringsdetentie onttrokken. Op 16 oktober 2013 vond die schorsing plaats, waarna hij zich op of omstreeks 4 december
2014
heeft onttrokken. De uitleveringsprocedure loopt ook nu nog. Hoewel de reclassering in haar advies spreekt van een laag recidiverisico en een laag gemiddeld risico op onttrekking aan de voorwaarden, geeft de reclassering tevens aan dat de risicoanalyse
(Risc) met enige reserve moet worden gelezen. Klager voldoet niet aan de eis van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a van de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling), nu hij zich eerder heeft onttrokken
aan een schorsing en er volgens het OM sprake is van vluchtgevaar. Daarenboven geldt volgens de selectiefunctionaris dat aan klager geen verlof verleend kan worden gelet op het bepaalde in artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting.
Verloven worden immers geweigerd indien er sprake is van een lopende uitleveringsprocedure, tenzij hieraan schorsende werking zou zijn verleend. Dat is hier niet aannemelijk. Omdat verzoeker geen verlof verleend mag worden, komt hij ook niet in
aanmerking voor plaatsing in een b.b.i., aldus de selectiefunctionaris.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling kunnen in een beperkt beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over
een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).
4.2. Uit de inlichtingen van de selectiefunctionaris, waaronder begrepen het selectieadvies van de directeur van de p.i. Krimpen aan den IJssel en het advies van het OM, wordt aannemelijk dat klager zich eerder heeft onttrokken aan de voorwaarden
verbonden aan een schorsing van zijn uitleveringsdetentie en zich aan die detentie heeft onttrokken door Nederland te verlaten. Klager is vervolgens aangehouden in Suriname en overgebracht naar Nederland voor het ondergaan van een (thans)
onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet daarop kon de selectiefunctionaris in redelijkheid oordelen dat moet worden gevreesd voor onttrekking aan detentie bij het verlenen van vrijheden en dat klager daarom niet voldoet aan de eis van artikel 3 van de
Regeling. Alleen al om die reden kon de selectiefunctionaris het verzoek om plaatsing in een b.b.i. afwijzen.
De beroepscommissie stelt daarnaast vast dat tegen klager een uitleveringsprocedure loopt. Aangevoerd noch aannemelijk is geworden dat daaraan schorsende werking is verbonden. Dat gegeven is daarom een beletsel voor verlofverlening. Ook om die reden
komt klager niet in aanmerking voor plaatsing in een b.b.i.
4.3. Het vorenstaande bezien in onderling verband en samenhang maakt dat de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk
kan
worden aangemerkt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke,
voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 16 januari 2017.
secretaris voorzitter