nummer: 16/3314/GA en 16/3915/GA
betreft: [klager] datum: 13 januari 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen de uitspraken van 20 september 2016 van de beklagcommissie bij de locatie Roermond, betreffende:
a. een disciplinaire staf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met ingang van 6 juli 2016, wegens het aantreffen van contrabande (gereedschap: een zogenoemd torx-bitje) in de verblijfsruimte (R-2016-343);
b. de beslissing van 20 juni 2016 tot afwijzing van een verzoek om algemeen verlof
(R-2016-304),
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.
De beklagcommissie heeft de klachten ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.
De beroepscommissie heeft de directeur van de locatie Roermond in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De beoordeling
Ten aanzien van het beroep inzake het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden
verklaard.
Ten aanzien van het beroep inzake het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. Klager is thans gedetineerd in verband met de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken wegens (eenvoudige)
mishandeling. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf te ondergaan van twee weken en eventueel een subsidiaire hechtenis van vier dagen. De einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 13 januari 2017.
Uit telefonische inlichtingen bij de locatie Roermond is gebleken dat het beroep is gericht tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag sinds zijn plaatsing in de gevangenis van de locatie Roermond als gevolg van de beëindiging van klagers
deelname aan een penitentiair programma. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.
Voorop dient te worden gesteld dat bij de beoordeling van verzoeken om algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in de
maatschappij en anderzijds het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde straf.
Uit de stukken komt naar voren dat klager tijdens zijn deelname aan een penitentiair programma een strafbaar feit heeft gepleegd, waarvoor klager strafrechtelijk is vervolgd. Mitsdien is klagers deelname aan een penitentiair programma beëindigd en is
klager op 5 februari 2016 geplaatst in de gevangenis van de locatie Roermond. Voorts komt uit de stukken naar voren dat klager op 9 juni 2016 disciplinair is gestraft, wegens het overhandigen van 195 door klager ingevoerde anabolen pillen aan een
medegedetineerde.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in
aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder b. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden
verklaard.
2. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraken van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Boerhof, secretaris, op 13 januari 2017
secretaris voorzitter