Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3461/GA en 16/3526/GA, 1 februari 2017, beroep
Uitspraakdatum:01-02-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummers: 16/3461/GA en 16/3526/GA

betreft: [klager] datum: 1 februari 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

de directeur van de locatie Zoetermeer en van

mr. R. Dijkstra, ingediend namens [...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 10 oktober 2016 van de beklagcommissie bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 januari 2017, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, is [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie Zoetermeer gehoord. Hierbij was aanwezig [...], juridisch medewerker van de locatie
Zoetermeer.
Per e-mail heeft klagers raadsvrouw laten weten dat zij en klager niet ter zitting zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag (ZO 2016/554) betreft het feit dat klager op 4 augustus 2016 niet mocht deelnemen aan het avondprogramma, een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie en de beslissing van
5 augustus 2016 inhoudende de terugplaatsing naar het basisprogramma (degradatie).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft zijn beroep – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht.
Naar aanleiding van het verslag dat klager fraude heeft gepleegd in de winkel heeft de directeur klager op de afdeling gehoord. Daarna heeft de directeur navraag gedaan bij het winkelpersoneel over de werkwijze in de winkel. Op dat moment had de
directeur niet voldoende informatie om een beslissing te nemen en daarom is klager die avond ingesloten tijdens het avondprogramma. Klager heeft een zware stem op de afdeling en hij was toen ook gedeco-lid. De tijdelijke uitsluiting van het
avondprogramma was daarom noodzakelijk. Klager wordt tijdens de nachtelijke uren sowieso ingesloten en daarom is het bewaardersarrest toen onderbroken. Een dag later werd duidelijk dat klager bewust geprobeerd heeft spullen uit de winkel mee te nemen
zonder deze eerst te betalen. Daarom is klager disciplinair gestraft. Op basis van dit incident is klager ook gedegradeerd. Klager heeft bewust misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de inrichting hem had gegeven. Klager was kassamedewerker. Dit
incident weegt zo zwaar, dat de belangenafweging de degradatie rechtvaardigt. Ook bestaat het vermoeden dat dit geen eenmalig incident was, omdat is gebleken dat klager vaker een zogenoemde “nulbon” heeft geproduceerd. De directeur is ervan overtuigd
dat klager vaker spullen uit de winkel heeft meegenomen, zonder deze af te rekenen.

Namens klager is het beroep schriftelijk – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht.
Klager was kassamedewerker en hij had in de winkel goederen voor zichzelf gereserveerd. De werkmeester heeft gemeend dat klager heeft gefraudeerd. Klager betwist dat sprake is van een poging tot diefstal. Er is sprake van een misverstand, maar omdat
het
niet klikte tussen klager en de directeur meent de directeur dat er is gefraudeerd. De grondslag voor de disciplinaire straf en maatregel ontbreekt. Verzocht wordt het beklag ook materieel gegrond te verklaren en een financiële tegemoetkoming tot te
kennen voor de periode dat klager niet in het plusprogramma heeft kunnen doorbrengen.

3. De beoordeling
Vast staat dat op 4 augustus 2016 om 15.30 uur aan klager een verslag is aangezegd vanwege het plegen van fraude in de inrichtingswinkel. Vervolgens is klager om 15.40 uur onder bewaardersarrest ingesloten in zijn eigen cel en kon hij niet deelnemen
aan
het avondprogramma. De volgende dag is het verslag om 10.45 uur afgehandeld. Op dat moment bevond klager zich nog altijd onder bewaardersarrest. Klager is een disciplinaire straf opgelegd van tien dagen opsluiting in eigen cel of verblijfsruimte zonder
televisie, ingaande 5 augustus 2016 om 10:45 uur. Een afschrift van de beslissing hiertoe is op 5 augustus 2016 om 21.00 uur aan klager uitgereikt.

Ingevolge artikel 23, eerste lid onder a en b en het vierde lid, van de Pbw kan een ambtenaar of medewerker beslissen dat een gedetineerde wordt uitgesloten van deelname aan een of meer activiteiten; het zogenaamde bewaardersarrest. Dit kan a. indien
dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is; of b. indien dit ter bescherming van de betrokken gedetineerde noodzakelijk is. Er
dient dan sprake te zijn van noodzaak tot onverwijlde tenuitvoerlegging van de uitsluiting. Deze uitsluiting duurt ten hoogste vijftien uren. Gezien het verhandelde ter zitting is aannemelijk geworden dat er gronden waren om klager onverwijld uit te
sluiten van de activiteiten. De beroepscommissie constateert echter dat in de onderhavige zaak de maximale duur van het bewaardersarrest is overschreden. Anders dan de directeur heeft gesteld, wordt een bewaarderarrest niet onderbroken door de
nachtelijk uren. Nu het bewaarderarrest te lang heeft geduurd, zal het beklag hiertegen gegrond worden verklaard. Voor het ondervonden ongemak, zal aan klager een tegemoetkoming worden toegekend.

Met betrekking tot de opgelegde straf overweegt de beroepscommissie als volgt. Artikel 50, tweede lid, van de Pbw bepaalt dat de directeur beslist over het opleggen van een disciplinaire straf zo spoedig mogelijk nadat hem dit verslag is gedaan. De
mededeling van de strafoplegging wordt op grond van artikel 58 van de Pbw vervolgens onverwijld en schriftelijk aan de gedetineerde uitgereikt. In eerdere uitspraken heeft de beroepscommissie voor beide termijnen afzonderlijk bepaald dat deze in
beginsel maximaal 24 uur bedragen.
De directeur heeft binnen 24 uur beslist dat klager naar aanleiding van hetgeen in het verslag staat disciplinair wordt gestraft. De afhandeling van het verslag is daarmee zo spoedig mogelijk geschied. Ook de uitreiking van de mededeling van
strafoplegging heeft plaatsgehad binnen 24 uur nadien en is daarmee onverwijld uitgereikt. Het beroep van de directeur is op dit punt gegrond. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag hiertegen ongegrond
verklaren.

Anders dan klager heeft betoogd, is de beroepscommissie van oordeel dat op basis van de door de directeur genoemde feiten en omstandigheden, deze in redelijkheid heeft kunnen beslissen klager voornoemde disciplinaire straf op te leggen. Het door klager
hiertegen gerichte beroep zal ongegrond worden verklaard.

Over de degradatiebeslissing overweegt de beroepscommissie als volgt. Alvorens de directeur beslist tot terugplaatsing naar het basisprogramma, dient de directeur een belangenafweging te maken. Bij deze belangenafweging wordt het ‘oranje gedrag’ dan
wel
het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde afgezet tegen het structurele gedrag, waaronder het ‘groene gedrag’, van de gedetineerde. Uit de belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het ‘oranje gedrag’ dan wel ‘rode gedrag’ van de gedetineerde,
bezien in het licht van het uitgangspunt van het DBT dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, dient te leiden tot degradatie. Deze belangenafweging dient inzichtelijk te zijn en schriftelijk te worden vastgelegd.
De beroepscommissie stelt vast dat de directeur het rode gedrag van klager heeft afgewogen tegen diens structurele gedrag in de inrichting. Gezien de bijzondere positie van klager als onder andere winkelmedewerker heeft de directeur groot gewicht
toegekend aan de door klager gepleegde fraude. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur in redelijkheid heeft kunnen beslissen klager terug te plaatsen naar het basisprogramma. Het besluit tot terugplaatsing naar het basisprogramma voldoet
aan hetgeen hiervoor is overwogen. Het beklag dat hiertegen is gericht is daarom ongegrond.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur gegrond voor zover gericht tegen de gegrondverklaring van het beklag door de beklagcommissie, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor wat betreft de gegrondverklaring en verklaart
het
beklag alsnog ongegrond.

De beroepscommissie verklaart het beroep van klager gegrond voor zover gericht tegen het bewaardersarrest, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor dat gedeelte, en verklaart het beklag gericht tegen het bewaardersarrest alsnog gegrond. Zij
bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 5,=. Voor het overige verklaart de beroepscommissie het beroep van klager ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. A.T. Bol en ing. M. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 1 februari 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven