Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3648/GA (wraking), 26 januari 2017, beroep
Uitspraakdatum:26-01-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/3648/GA (wraking)

Betreft : [verzoeker] datum: 26 januari 2017

De wrakingskamer uit de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming als bedoeld in artikel 31 van de Instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming 2015 heeft kennisgenomen van een ter zitting van de beroepscommissie van 6
januari 2017 door
mr. drs. M.J.G. Schroeder ingediend wrakingsverzoek, namens

[...], verder verzoeker te noemen.

Het wrakingsverzoek ziet – zakelijk weergegeven – op de voorzitter dan wel de gehele beroepscommissie nu zij een verzoek tot aanhouding wegens afwezigheid van klager heeft afgewezen en heeft geoordeeld tot voortzetting van de behandeling ter zitting en
wel de behandeling van het beroep heeft willen schorsen om de andere partij, de directeur die onderweg naar de zitting vanwege een file vertraging opliep, op een later tijdstip te horen.

De wrakingskamer heeft ingevolge het bepaalde in artikel 31, vijfde lid, van de Instellingswet de voorzitter van de beroepscommissie, mr. [...], in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het wrakingsverzoek. Op 25 januari 2017 is die reactie
ontvangen.

1. De beoordeling
De wrakingskamer stelt het volgende vast.

Uit het proces-verbaal van de zitting van de beroepscommissie van 6 januari 2017 in het Justitieel Complex Zaanstad, waar verzoekers beroep zou worden behandeld, komt het volgende naar voren. Verzoekers raadsman heeft verzocht de behandeling van het
beroep aan te houden, omdat de zitting gelet op de woonplaats van verzoeker, die in vrijheid is, in de omgeving van Den Haag zou moeten worden gehouden omdat verzoeker niet de financiële middelen heeft om de reis naar Zaanstad te maken. Nadat de
voorzitter had meegedeeld dat na de inhoudelijke behandeling van de zaak op het aanhoudingsverzoek zou worden beslist en verzoekers raadsman had gemeld dat verzoeker echt aanwezig wilde zijn bij de behandeling van het beroep, is de zitting geschorst
opdat de beroepscommissie zich kon beraden op het aanhoudingsverzoek. Na beraadslaging heeft de voorzitter meegedeeld dat de beroepscommissie het aanhoudingsverzoek afwees, nu de raadsman in de gelegenheid was verzoekers standpunt in beroep kenbaar te
maken en verzoeker ervoor had kunnen kiezen zijn standpunt schriftelijk toe te lichten. Vervolgens heeft de voorzitter meegedeeld dat de directeur van de penitentiaire inrichting Groot Alphen had laten weten in de file te staan vanwege een ongeluk in
de
omgeving van het Justitieel Complex Zaanstad. Daarop is door de beroepscommissie besloten om de raadsman van verzoeker ter zitting in de gelegenheid te stellen het beroep toe te lichten en de directeur te horen zodra hij in de zittingslocatie was
gearriveerd waarna de behandeling van het beroep zou worden aangehouden; van het horen van de directeur zou verslag worden opgemaakt waarop verzoekers raadsman schriftelijk kon reageren. Nadat verzoekers raadsman had opgemerkt dat de directeur zijns
inziens niets meer zou mogen zeggen nadat de raadsman was vertrokken en de voorzitter hem daarop had voorgehouden dat de zitting in afwachting van de directeur ook kon worden geschorst als verzoekers raadsman er de voorkeur aan gaf op de directeur te
wachten, heeft de raadsman de (voorzitter van de) beroepscommissie gewraakt. Als grond voor de wraking heeft hij aangevoerd dat het niet juist is dat het aanhoudingsverzoek van verzoeker werd afgewezen, terwijl het aanhoudingsverzoek van de directeur
werd gehonoreerd; en dat het ook niet juist is als de zitting zou worden geschorst voor de directeur, terwijl de behandeling van het beroep niet werd aangehouden voor verzoeker.

De (voorzitter van de) beroepscommissie heeft niet in de wraking berust en de voorzitter heeft terzake het volgende gesteld. De beslissingen tot het al dan niet aanhouden van de behandeling van het beroep en het voorstel de zitting te schorsen in
afwachting van de komst van één van de partijen zijn van processuele aard. Van vooringenomenheid is geen sprake. De beslissingen zijn niet met elkaar te vergelijken. Verzoeker is om hem moverende redenen niet naar het Justitieel Complex Zaanstad
gekomen
en heeft de beroepscommissie verzocht de zitting op een andere dag in de buurt van Den Haag te houden. De directeur was onderweg naar de zitting maar had wegens buiten zijn macht gelegen omstandigheden vertraging opgelopen en de beroepscommissie
daarvan
in kennis gesteld.

De wrakingskamer overweegt als volgt.

Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming 2015 kan op verzoek van een der partijen elk van de leden van de beroepscommissie die de betreffende beroepszaak behandelen, worden gewraakt
op grond van feiten en omstandigheden waardoor de onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.

Voorop staat dat de voorzitter en de leden van een beroepscommissie uit hoofde van hun aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit uitgangspunt lijdt uitzondering, indien zich bijzondere omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing
vormen dat de voorzitter dan wel de beroepscommissie jegens een partij vooringenomen is of dat de bij de verzoeker bestaande vrees voor ingenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
In het geval van een door de voorzitter en/of beroepscommissie gegeven (motivering van een) beslissing kan de vrees voor vooringenomenheid slechts objectief gerechtvaardigd zijn, indien voor de genomen beslissing redelijkerwijs geen andere verklaring
is
te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de voorzitter en/of de beroepscommissie is ingegeven. Het is immers niet aan de wrakingskamer beslissingen van de voorzitter en/of de beroepscommissie inhoudelijk te toetsen. Wraking kan niet als
rechtsmiddel tegen onwelgevallige beslissingen fungeren.

De wrakingskamer overweegt dat het enkele feit dat een voor verzoeker en zijn raadsman onwelgevallige beslissing op hun verzoek om aanhouding is genomen, en is beslist de directeur te horen op een later tijdstip dan dat waarop de zitting voor
verzoekers
raadsman werd gehouden, niet zo’n bijzondere omstandigheid oplevert als hiervoor bedoeld. De wrakingskamer neemt daarbij in aanmerking dat inwilliging van het aanhoudingsverzoek van verzoeker en zijn raadsman zou meebrengen dat de zaak op een andere
dag
zou moeten worden behandeld; de door de directeur opgelopen vertraging zou slechts tot gevolg hebben dat deze later op diezelfde dag (6 januari 2017) in het Justitieel Complex Zaanstad gehoord zou worden. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat
geen
sprake is van zwaarwegende aanwijzingen dat de (voorzitter van de) beroepscommissie jegens verzoeker vooringenomenheid koesterde, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees hiervoor objectief gerechtvaardigd is. Er is geen sprake van beslissingen
waarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de voorzitter dan wel de beroepscommissie zijn ingegeven. Het wrakingsverzoek zal daarom worden afgewezen.

2. De uitspraak
De wrakingskamer wijst het verzoek af.

Aldus gegeven door mr. R.M. Maanicus, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. A.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 26 januari 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven