nummer: 16/4269/GV
betreft: [klager] datum: 30 januari 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.L.M. Scholten, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 22 december 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is directeur van een B.V. in Leeuwarden. Vanuit de inrichting doet hij BTW-aangiften, waarbij de betreffende administratie door zijn personeel wordt gebracht. Er zijn evenwel zaken die hij zelf
dient af te handelen en niet aan zijn personeel kan overlaten. Daarnaast heeft klager zijn raadsman ingeschakeld om een incassoprocedure te starten tegen een logopediepraktijk. Daarvoor dient te raadsman te beschikken over schriftelijke stukken en
e-mails die zich bij klager thuis bevinden. Klagers echtgenote kan in de vele paperassen niet de juiste stukken terugvinden en is niet handig in het omgaan met klagers computer. In de inrichting heeft klager geen toegang tot het internet. Klager heeft
een zakelijk belang bij het hem verlenen van strafonderbreking omdat anders het gevaar van een faillissement bestaat. Klager heeft in maart 2016 contact opgenomen met Justitie om uitstel van zijn melddatum te verzoeken. Na het verstrijken van de
melddatum van 4 april 2016 heeft klager contact opgenomen met de politie te Groningen, maar hij zou niet geregistreerd staan in het opsporingssyteem zodat hij zich niet kon melden. Er is geen sprake van vluchtgevaar. Klager is gehuwd, heeft een
woonadres te Groningen en heeft een onderneming.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. In beroep worden andere gronden aangevoerd dan in het verzoek. Ook is het beroep niet onderbouwd middels stukken. Een motivering voor de duur van de verzochte strafonderbreking
ontbreekt. Klager is in eerste instantie opgeroepen zich op 4 januari 2016 te melden. Zijn verzoek om uitstel werd gehonoreerd, waarna hij zich op 4 april 2016 moest melden, hetgeen hij uiteindelijk niet heeft gedaan. Klager had de periode van uitstel
kunnen gebruiken om een zaakwaarnemer aan te stellen die de zakelijke belangen tijdens detentie kon behartigen. Klager had vooraf kunnen inschatten dat hij niet al zijn zaken vanuit de inrichting kon regelen. De noodzaak tot strafonderbreking is
onvoldoende aangetoond.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad heeft in eerst instantie positief en na aanvullende informatie uiteindelijk negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking, wegens het ontbreken van een motivering,
de
kans op onttrekking en de gerede kans op het niet nakomen van afspraken.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft zich van advies onthouden.
De politie heeft positief geadviseerd omtrent het verlofadres tijdens de strafonderbreking.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twintig maanden wegens oplichting en verduistering. De fictieve einddatum van klagers detentie is thans gesteld op 2 januari 2018.
Ingevolge artikel 38, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan strafonderbreking eenmalig worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. Op grond van het tweede lid van dat artikel
dient de gedetineerde aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en dat de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden.
Klager heeft verzocht om strafonderbreking voor de duur van één week voor het regelen van zaken ter afsluiting van het boekjaar, waaronder afsluitende aangiften, de inventarisatie en contractverlengingen, hetgeen van belang is voor het voortbestaan van
zijn ondernemingen.
Klager heeft aangevoerd dat hij dergelijke zaken niet kan overdragen aan zijn personeel. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft klager zijn verzoek onvoldoende onderbouwd. Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake is van dringende
omstandigheden van zakelijke aard en dat klagers persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is. Voorts overweegt de beroepscommissie het volgende. Klager is opgeroepen om zich op 4 januari 2016 te melden en op zijn verzoek is hem uitstel verleend. Hij
diende zich op 4 april 2016 te melden, maar hij heeft dat niet gedaan. Hij is vervolgens in mei 2016 gearresteerd. Uit het voorgaande blijkt dat klager zich niet aan afspraken kan houden. Gelet op bovenstaande kan de beslissing van de Staatssecretaris,
bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4, onder d, van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 30 januari 2017.
secretaris voorzitter