nummer: 16/3937/GV
betreft: [klager] datum: 27 januari 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. Y.H.G. van der Hut, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 28 november 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De raadsvrouw geeft te kennen dat gepersisteerd wordt bij de gronden zoals aangevoerd in het verzoek om incidenteel verlof. Klager is inmiddels nagenoeg vijftien jaar gedetineerd. Hij wil graag
activiteiten kunnen verrichten, gericht op zijn terugkeer (op termijn) in de samenleving. Inmiddels heeft de voorzieningenrechter te ’s Gravenhage op 10 augustus 2016, in navolging van een uitspraak van de Hoge raad van 5 juli 2016 , geoordeeld dat
uiterlijk na een periode van 25 jaar moet worden beoordeeld in hoeverre de resocialisatie van een levenslang gestrafte is gevorderd. Daarvoor is relevante informatie omtrent de persoon en de geboden resocialisatiemogelijkheden vereist.
Resocialisatieactiviteiten zijn volgens de voorzieningenrechter onmisbaar om tot de vereiste herbeoordeling te komen. De beroepscommissie heeft eerder (RSJ 19 mei 2015, 14/3242/GV) al geconcludeerd dat een levenslang gestrafte voor verlof in aanmerking
dient te komen. Bij klager is tot heden geen enkele vorm van resocialisatie aan de orde geweest. Klager wil daarom verlof verleend krijgen. Als nodig is dat daarvoor eerst een resocialisatieplan wordt opgesteld, verzet klager zich daar niet tegen.
Klager betwist dat geen resocialisatieactiviteiten plaats zouden hoeven vinden omdat hij nog geen 25 jaar is gedetineerd. Een herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf dient uiterlijk na 25 jaar plaats te vinden. Daaruit kan worden
geconcludeerd
dat het wenselijk is de herbeoordeling en resocialisatieactiviteiten eerder te laten plaatsvinden. Klager wil graag tijdig de benodigde stappen hebben gezet. Daarom wil hij een aanvang maken met zijn resocialisatie door middel van korte verloven.
Klager stelt zich voorts op het standpunt dat het gewijzigde inzicht omtrent het begrip ‘medeplegen’, anders dan door de selectiefunctionaris wordt gemeld, van belang is bij de beoordeling van het verzoek om verlof. De selectiefunctionaris heeft de
belangen van klager onvoldoende afgewogen tegen het algemeen belang. Klager heeft belang bij resocialisatie in het kader van de eventuele herziening van zijn strafzaak. Klager heeft belang bij meer mogelijkheden dan de uitsluitend in de inrichting
aangeboden resocialisatieactiviteiten. Voor klager is van belang om stapsgewijs buiten de inrichting te kunnen komen. Een revisieonderzoek is nog gaande. Om die reden is er nog geen hernieuwd herzieningsverzoek ingediend. Op het gratieverzoek, dat
begin
2016 is ingediend, is nog niet beslist.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De adviezen van de politie en de inrichting zijn voor klager kenbaar en toegankelijk, ze zijn opgenomen in zijn penitentiair dossier. De opmerking van de politie omtrent het niet kunnen inschatten van reacties in de omgeving van het verlofadres was
geen
dragende grond voor de afwijzing van het verzoek. Ten aanzien van het punt omtrent de ontwikkelingen in de jurisprudentie inzake het begrip ‘medeplegen’ geldt dat een verzoek om incidenteel verlof niet kan worden gebruikt om een dergelijk geschilpunt
te
beslechten. Klager is tot een levenslange gevangenisstraf veroordeeld en die straf is uitgangspunt bij de beoordeling van onderhavig verzoek. Het gratieverzoek van klager is overigens op 6 december 2016 afgewezen. De Hoge Raad heeft, anders dan namens
klager wordt aangevoerd, niet overwogen dat herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf niet later dan 25 jaar na oplegging zou moeten plaatsvinden. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft duidelijk gemaakt dat herbeoordeling door
middel van een ambtshalve gratieprocedure 25 jaar na oplegging van de levenslange gevangenisstraf zal plaatsvinden, waarmee wordt voldaan aan de eisen als gesteld door het EHRM en de Hoge Raad. Omdat gedurende de eerste 25 jaar het vergeldingsaspect
voorop staat, is er voor een eerdere herbeoordeling in zijn algemeenheid geen plaats. Bij klager geldt dat dit vergeldingsaspect zwaarder heeft gewogen dan het belang van klager. Dat argument geldt in beginsel evenzeer voor het niet toestaan van
detentiefasering en het verlenen van vrijheden aan levenslang gestraften gedurende de eerste 25 jaar. Klagers detentie duurt nog geen 25 jaar en klager komt daarom nog niet in aanmerking voor verlof.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen te Alphen aan den Rijn heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag op grond van de negatieve adviezen van de politie en het Openbaar Ministerie. Ook wordt als reden voor
dat negatieve advies gegeven dat er nog geen uitzicht is op terugkeer in de maatschappij op korte termijn en er dus geen noodzaak is voor incidenteel verlof. De uitspraken van de voorzieningenrechter en de Hoge Raad geven geen aanleiding voor een ander
advies. Binnen de inrichting worden aan klager voldoende resocialisatieactiviteiten geboden terwijl er omtrent klager nog geen reïntegratieplan is opgemaakt door de reclassering.
De advocaat-generaal bij het ressortsparket te ’s Gravenhage heeft – in een uitgebreid advies – negatief geadviseerd met betrekking tot de verlening van incidenteel verlof omdat klager nog geen 25 jaren is gedetineerd, er geen dringende persoonlijke
belangen zijn gesteld noch aannemelijk zijn, een eventueel verlof precedentwerking zou kunnen hebben en omdat het verlenen van verlof een schok teweeg zal brengen bij de nabestaanden, de familie van de slachtoffers en – in zijn algemeenheid – de
samenleving.
De politie regio Rotterdam Zuid / West heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een levenslange gevangenisstraf wegens het medeplegen van moord, meermalen gepleegd, en diefstal met geweld.
Klager heeft verzocht om incidenteel verlof ter voorbereiding van de herbeoordeling van de hem opgelegde levenslange gevangenisstraf. In artikel 21, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) wordt bepaald dat
incidenteel verlof kan worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan incidenteel verlof indien nodig onder
begeleiding of bewaking plaatsvinden. In de artikelen 22 tot en met 31 van de Regeling is voorts een aantal gevallen opgesomd waarin incidenteel verlof kan worden verleend. Die opsomming is niet limitatief.
De beroepscommissie stelt voorop dat incidenteel verlof in beginsel aan iedere gedetineerde verleend kan worden, derhalve ook aan een levenslang gestrafte gedetineerde.
Klagers raadsvrouw heeft verwezen naar een uitspraak van de voorzieningenrechter te ’s Gravenhage van 10 augustus 2016 en een uitspraak van de Hoge raad van 5 juli 2016 inzake de termijn waarop moet worden beoordeeld hoever de resocialisatie van een
tot
een levenslange gevangenisstraf veroordeelde gedetineerde is gevorderd. Voorts wordt verwezen naar een eerdere uitspraak van de beroepscommissie, namelijk RSJ 19 mei 2015, 14/3242/GV. De uitspraak betrof een tot levenslange gevangenisstraf veroordeelde
die sinds 1987 was gedetineerd. De beroepscommissie overwoog - kort gezegd - dat verlof in beginsel onderdeel dient uit te maken van de resocialisatie van een gedetineerde en dat verlof voor een levenslang gestrafte ook van belang is in verband met een
zorgvuldige voorbereiding van de gratieprocedure. Na uitvoerig onderzoek kwam zij tot de conclusie dat incidenteel verlof in die situatie een passende vorm van verlof was.
De beroepscommissie overweegt dat – daargelaten de vraag of de door klager bedoelde herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf al dan niet uiterlijk na 25 jaar dient plaats te vinden – klager thans ‘pas’ 15 jaar in detentie verblijft en dus
vooralsnog niet in aanmerking komt voor de door de Staatssecretaris – in zijn algemeenheid – toegezegde ambtshalve herbeoordeling. Gelet daarop kan het hier aan de orde zijnde verzoek slechts worden beoordeeld aan de hand van de criteria van de
Regeling. Hoewel klager een belang heeft gesteld bij het kunnen verrichten van resocialisatieactiviteiten, welk belang in algemene zin ook aannemelijk wordt geacht, is dat belang – gelet op de (vooralsnog) lange duur alvorens er wordt overgegaan tot
een
herbeoordeling van de aan klager opgelegde levenslange gevangenisstraf – onvoldoende om thans te kunnen spreken van een gebeurtenis in de persoonlijke sfeer van klager waarbij zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
Het verweer dat ziet op de recente jurisprudentie van de Hoge Raad over ‘medeplegen’ en dus op de strafmaat die aan klager thans zou zijn opgelegd, kan in de onderhavige procedure geen rol spelen. Daarvoor zijn andere procedures aangewezen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 27 januari 2017.
secretaris voorzitter