Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1946/GA, 15 september 2016, beroep
Uitspraakdatum:15-09-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/1946/GA

betreft: [klager] datum: 15 september 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.A. Blok, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 31 mei 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 augustus 2016, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. E.A. Blok.
De directeur van de p.i. Lelystad is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het niet eerder in gang zetten van klagers fasering.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager klaagt niet over een door de casemanager gemaakte fout, maar over de vertraging in klagers fasering door toedoen van de backoffice. De
casemanager heeft niets fout gedaan. De casemanager had de backoffice opdracht gegeven het OM-advies op te vragen. Bij navraag door de casemanager bleek dat het advies nog niet was opgevraagd. Hierdoor kwam het OM-advies niet tijdig binnen en konden
geen verdere handelingen worden verricht ten aanzien van klagers resocialisatie. De casemanager en klager waren het er over eens dat onnodig vertraging ontstond in de fasering en klager een klacht moest indienen, omdat hij anders een verlofmoment zou
missen.
Hetzelfde gebeurde met medegedetineerde P. Hij kreeg vanwege dezelfde klacht van de beklagrechter een extra verlofmoment toegewezen, terwijl klagers klacht ongegrond is verklaard.
Klager en de medegedetineerde P. waren in de strafzaak medeverdachten en kregen allebei drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk opgelegd. Klager is twee weken eerder aangehouden dan P. en daarom is klagers detentie eerder aangevangen. In beide
gevallen is de fasering door toedoen van de backoffice misgegaan. In het geval van P. ontving P. een compensatie van € 75,= en een extra verlofmoment. Uiteindelijk is klager een week eerder gefaseerd dan P. Klagers faseringsdatum was vastgesteld op 24
december 2015. In oktober had de aanvraag moeten worden ingediend. De stelling van de directeur dat de aanvraag op 3 december 2015 is ingediend klopt niet. Klager heeft op 20 december 2015 zelf contact opgenomen met het OM en toen was daar geen
aanvraag
bekend. Een aanvraag op 3 december 2015 zou overigens ook nooit tot een tijdige fasering hebben kunnen leiden. Klager meent dat de directeur een zorgplicht heeft geschonden, door niet tijdig de procedure voor fasering in gang te zetten.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Klager stelt onweersproken dat zijn casemanager klagers klacht heeft bevestigd, inhoudende dat de backoffice de aanvraag voor fasering te laat heeft ingestuurd naar het OM. Klager stelt verder, eveneens onweersproken, dat medegedetineerde P. een
identieke klacht had. Zijn klacht is door de directeur erkend en door de beklagrechter gegrond verklaard. Aan P. is een tegemoetkoming en een extra verlofmoment toegekend. Gelet op deze identieke zaak ziet de beroepscommissie aanleiding ook het beklag
van klager gegrond te verklaren. Uit de door klager weergegeven feiten komt naar voren dat de procedure voor klagers fasering te laat, namelijk pas op 3 december 2015, is opgestart met het opvragen van adviezen bij onder meer het OM.
Het beroep van klager zal daarom gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagrechter zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht een tegemoetkoming aangewezen en stelt deze vast op € 150,=-.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 150,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op
15 september 2016

secretaris voorzitter

Naar boven