Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2136/GA, 30 december 2016, beroep
Uitspraakdatum:30-12-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/2136/GA

betreft: [klager] datum: 30 december 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Koster, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 15 juni 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen te Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 oktober 2016, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, is [...], juridisch medewerker van de p.i. Groot Alphen, gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Klagers raadsvrouw is niet ter zitting verschenen.

Op 8 november 2016 is het vrachtformulier verstrekt. Een afschrift hiervan is naar klager en zijn raadsvrouw gestuurd.

De beroepscommissie die het onderhavige beroep heeft behandeld ter zitting bestond uit
mr. U. van de Pol, voorzitter, en mr. A.T. Bol en ing. M.J. Mulders, leden, bijgestaan door
mr. S.S. Dwarka, secretaris.
Nu het lidmaatschap van de RSJ van mr. U. van de Pol per 1 december 2016 is beëindigd, heeft mr. J.A.M. de Wit, lid van de RSJ, het voorzitterschap van de beroepscommissie in de onderhavige zaak overgenomen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de omstandigheid dat klager geen bagagedoos mocht meenemen bij zijn overplaatsing van de p.i. Groot Alphen naar de p.i. Lelystad.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep schriftelijk als volgt toegelicht.
Na de overplaatsing op 23 december 2015 heeft klager drie weken op zijn bagagedoos met kleding moeten wachten. De beklagtermijn is na die drie weken gaan lopen. Klager heeft bovendien niet voor het eerst op 17 februari 2016 een klacht ingediend. Klager
heeft reeds in december 2015 een klacht ingediend. Het is onduidelijk wat er met deze klacht is gebeurd. Inhoudelijk is aangevoerd dat niet valt in te zien waarom klager pas na drie weken over zijn spullen kon beschikken. Klager heeft drie weken lang
in
dezelfde kleding moeten rondlopen. Dit is te wijten aan de p.i. Alphen aan den Rijn, omdat die p.i. voor een spoedige overdracht moet zorgen van de spullen van klager. Ook is hierdoor een inbreuk gemaakt op artikel 8 van het EVRM.

Namens de directeur is daarop geantwoord als tegenover de beklagrechter. Voorts is meegedeeld dat bij een normale overplaatsing een persoonlijk samengestelde doos meegenomen kan worden. Klager mocht geen bagagedoos meenemen, omdat sprake was van een
strafoverplaatsing naar de p.i. Lelystad. Bij een strafoverplaatsing krijgt een gedetineerde geen bagagedoos mee. Alleen het noodzakelijke wordt tegelijk met de gedetineerde aangeboden voor vervoer, zoals een medisch dossier en preciosa. Klager
verbleef
op het moment van de strafoverplaatsing op de afzonderingsafdeling. Zijn spullen zijn ingepakt door het personeel en in één keer voor vervoer aangeboden. Opgemerkt wordt dat er altijd reservekleding beschikbaar is in de p.i. Een gedetineerde moet daar
zelf om vragen. Toegezegd wordt om na te vragen wanneer klagers spullen voor vervoer zijn aangeboden.
Na de zitting is een vrachtformulier verstrekt. Hieruit blijkt dat de persoonlijke bezittingen van klager (verpakt in drie dozen) aan DV&O zijn aangeboden op 23 december 2015. DV&O heeft de persoonlijke bezittingen dezelfde dag in ontvangst genomen.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 61, vijfde lid, van de Pbw dient een klaagschrift te worden ingediend uiterlijk op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen. Een na afloop van deze
termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde in verzuim is geweest.

Vast staat dat klager is overgeplaatst op 23 december 2015. Het beklag betreft de omstandigheid dat klager bij deze overplaatsing geen persoonlijke doos mocht meenemen. Het klaagschrift waarvan klager zegt dat hij dat eind december 2015 heeft
ingediend,
is niet boven water gekomen. Daarna heeft klager zich op 17 februari 2016 en 19 maart 2016 eveneens beklaagd over deze gang van zaken. In die klaagschriften is ook melding gedaan van een eerder ingediend beklag. Ook op 5 april 2016 heeft klager zich
beklaagd over ditzelfde onderwerp. Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie aannemelijk dat klager eind december 2015 beklag heeft ingediend. Gelet hierop zal de uitspraak van de beklagrechter worden vernietigd en klager alsnog worden
ontvangen in zijn beklag.

Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie als volgt. Niet weersproken is dat bij klager sprake was van een strafoverplaatsing. De beroepscommissie begrijpt dat bij een reguliere overplaatsing, anders dan bij een zogenaamde strafoverplaatsing, de
gedetineerde in staat wordt gesteld persoonlijk een doos samen te stellen die hij kan meenemen naar de nieuwe inrichting. Niet valt in te zien waarom niet ook in het kader van een strafoverplaatsing de gedetineerde in de gelegenheid gesteld zou kunnen
worden om persoonlijk een dergelijke doos samen te stellen. Dit is alleen anders indien de directeur uitdrukkelijk heeft gesteld dat sprake was van een beheersrisico.
In dit geval is klager niet in de gelegenheid gesteld om persoonlijk een doos samen te stellen. Dat er sprake is geweest van een beheersrisico dat hieraan in de weg zou staan, is gesteld noch gebleken. De beroepscommissie acht de beslissing van de
directeur om klager in onderhavig geval niet toe te staan persoonlijk een doos samen te stellen en mee te nemen onredelijk. Het beklag zal daarom gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te
maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op € 10,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. A.T. Bol en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 30 december 2016

secretaris voorzitter

Naar boven