Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3413/JA, 23 december 2016, beroep
Uitspraakdatum:23-12-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3413/JA

betreft: [klager] datum: 23 december 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [ 1996], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 21 september 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij de Justitiële Jeugdinrichting (j.j.i.) Juvaid te Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 december 2016, gehouden in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht, is namens de directeur van de inrichting [...], teamleider onderwijs, gehoord. Klager heeft afstand van horen gedaan.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de weigering van de toegang tot de school op vrijdag 9 en maandag 12 oktober 2015 wegens bedreiging van een docent die de school bezocht en bedreiging en afpersing van klasgenoten (Ju 2015-000077).

De beklagrechter heeft het beklag formeel gegrond en inhoudelijk ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De inrichting schuift de schuld op klager af en zegt dat klager onvoldoende ongemotiveerd is, maar dat klopt niet. Hij heeft de bezoekster op school niet bedreigd. Hij heeft daarvoor ook geen ordemaatregel gehad, maar mocht pas weer naar school nadat
hij een plan van aanpak had gemaakt. De bezoekster heeft geen aangifte tegen klager gedaan. Volgens de inrichting zou de bezoekster wel aangifte van doodsbedreigingen door klager hebben gedaan. Dit blijft in de stukken staan waardoor de rechter dit
heeft meegenomen in zijn beslissing. Klager overlegt stukken met betrekking tot een ander incident betreffende het bij een groepsgenoot veroorzaken van een brandwond met een aansteker op 12 september 2016. Hij is daarvan ten onrechte beschuldigd door
dezelfde jongeren en personeelsleden als bij het schoolincident van oktober 2015 als gevolg waarvan hij bijna was overgeplaatst naar een andere inrichting.
Klager wil dat de school erkent een fout te hebben gemaakt. Ook wil hij dat de beschuldiging van dit schoolincident uit zijn PBB en het systeem gaat.

Namens de directeur is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
De bezoekster van de school was een externe docent. Zij heeft zelf verklaard dat zij zich op 9 oktober 2015 bedreigd heeft gevoeld. Zij was op een gegeven moment afgeleid. Vier jongens waren om haar heen gaan staan. Een van hen verbleef net drie dagen
in de inrichting. Deze jongen, klager, zei dat hij twee mensen had neergestoken en dit werd door de andere jongeren beaamd. De interne docent heeft dit niet gehoord. Volgens beleid van de inrichting wordt ten behoeve van onderzoek aangifte van
bedreiging gedaan, maar de bezoekende docent wilde geen aangifte doen. Klager ontkent de bedreiging. De inrichting moet iets doen met mogelijk probleemgedrag, wat daar ook van waar is. Klager is daarom op 9 oktober 2015 van school gehaald en op zijn
kamer gezet om zijn rol te onderzoeken. Klager is in dat kader wel gehoord door de afdelingsmanager, maar de afhandeling is niet goed verlopen omdat een ordemaatregel had moeten volgen. Vervolgens werden signalen van leerlingen over onder meer
bedreiging door klager ontvangen. Dit moest worden onderzocht en besproken, omdat het kan zijn dat verklaringen worden afgelegd om iemand in de klas buiten spel te zetten. Deze verklaringen zijn bij de interne docent afgelegd, maar als daar navraag
naar
zou worden gedaan bij de desbetreffende jongeren zou dat, naar de ervaring is, door hen worden ontkend. Er is geen interventie gevolgd, maar het team maakte zich wel zorgen. In het multidisciplinair overleg werd daarom besloten de verantwoordelijkheid
bij klager zelf te leggen en hem te vragen welke tips hij voor de toekomst voor zichzelf en voor het team had. Klager wilde daar al meteen niet aan meewerken omdat het team volgens hem geen bewijs had. Het team reageerde daarop dat het daar niet om
ging, maar om verantwoordelijkheid en dat het team daarom een schriftelijke evaluatie wilde. Klager wilde niet een plan van aanpak opstellen. Na ongeveer drie weken wilde het team daarom een gesprek met klager. Klager eiste excuses en die zijn hem ook
gegeven. In dat gesprek ging het meer over klagers ontkenning dan om de gewenste reflectie op zijn eigen gedrag en hoe hij veilig verder kon gaan. Daarom wilde het team daarover alsnog een gesprek voeren, maar dat wilde klager niet. Klager is steeds
gezegd dat het belangrijk was dat hij weer snel naar school ging, maar klager pareerde dat telkens. Onderwijs vormt een belangrijk onderdeel van de verplichte dagbesteding. Als een jongere daaraan niet deelneemt, moet hij op zijn kamer blijven. Klagers
weigering naar school te gaan heeft als gevolg dat zijn onderwijs stagneert. Er is niet beslist hem na 12 oktober 2015 de toegang tot de school te weigeren. Klager wilde de uitkomst van zijn beklagzaak afwachten, maar mocht wel eerder naar school. Er
is
veel in geïnvesteerd om klager weer naar school te krijgen. Klager wilde de HAVO gaan volgen, maar dat leek te hoog gegrepen. Daarom stelde het team een citotoets en daarna een theorieklas voor, maar dat wilde klager niet. Hij heeft wel de citotoets
gedaan. De uitslag daarvan viel tegen. Klager wilde aan geen van de vervolgens door het team voorgestelde opties meewerken. Klager zou via zelfstudie een LOI-opleiding kunnen doen, maar ook dat wil hij niet. Het is tot op heden niet gelukt klager weer
naar school te krijgen. Klager is een trotse en standvastige jongen, maar ook een angstige jongen met hoge faalangst. De indruk bestaat dat klager school ontloopt om zich gezien zijn pij-maatregel onbehandelbaar te laten verklaren. Zo heeft hij de
afgelopen maand maar een keer contact met zijn mentor gezocht.
In september 2016 werd klager door het slachtoffer en getuigen aangewezen als degene die bij het slachtoffer met een aansteker een brandwond had veroorzaakt. Het plan was klager tijdelijk over te plaatsen naar een andere inrichting om onderzoek te
doen.
Maar er waren toen twee kampen op klagers afdeling en de directie en de groepsleiding vertrouwden het niet. Er is toen een foto van de brandwond naar het NFI gestuurd. Volgens het NFI was sprake van een vloeistofbrandwond die niet door een aansteker
kon
zijn veroorzaakt. Om die reden is klager alsnog niet naar een andere inrichting overgeplaatst.

3. De beoordeling
Op grond van de stukken en het behandelde ter zitting is voldoende aannemelijk te achten dat de bezoekende docent zich op 9 oktober 2015 door klager bedreigd heeft gevoeld en dat daarnaast signalen werden ontvangen van klasgenoten over bedreiging,
mishandeling en afpersing door klager. Op 9 oktober 2015 is besloten het beweerde gedrag van klager in een multidisciplinair overleg te bespreken, welke bespreking op 12 oktober 2015 heeft plaatsgevonden. Diezelfde dag is met klager gesproken en is
klager gevraagd een plan van aanpak te maken om terug te kunnen keren in het onderwijs. Klager wilde daaraan niet meewerken, omdat hij de aan hem gerichte beschuldigingen ontkent. Naar ter zitting is verklaard, heeft de bezoekende docent geen aangifte
van bedreiging door klager gedaan en zijn signalen van klasgenoten niet verder onderzocht omdat de ervaring leert dat bij navraag toch wordt ontkend dat zij belastende verklaringen zouden hebben afgelegd. Gesteld is dat na 12 oktober 2015 geen
beslissing tot weigering van de toegang tot de school is genomen. Wel werd ook na 12 oktober 2015 van klager verwacht dat hij een plan van aanpak zou schrijven dan wel in gesprek zou gaan over zijn verantwoordelijkheid en om tot afspraken te komen om
vergelijkbare situaties in de toekomst te kunnen voorkomen.

Naar het oordeel van de beroepscommissie kon in redelijkheid worden beslist klager op 9 en 12 oktober 2015 de toegang tot de school te ontzeggen, waardoor hij die dagen volgens de huisregels van de inrichting op zijn kamer moest verblijven, teneinde
onderzoek te doen naar de tegen hem afgelegde verklaringen van de bezoekend docent en zijn klasgenoten.
Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

Nu vast staat dat klager van meet af aan ten stelligste de beschuldigingen aan zijn adres ontkent, kan het echter niet redelijk worden genoemd dat de inrichting wekenlang is blijven volharden in het stellen van de voorwaarden dat klager een plan van
aanpak moest schrijven dan wel een reflectief gesprek moest voeren. Vanwege het uitblijven van onderzoek en voorts klagers stellige ontkenning was er immers geen verdergaande vorm van aannemelijkheid van het beweerde gedrag van klager die het blijven
stellen van die voorwaarden aan klager konden rechtvaardigen. Het is niet ondenkbaar dat dit mede heeft bijgedragen aan klagers weigering om mee te werken en om naar school te gaan.
Het beroep zal derhalve in zoverre gegrond worden verklaard.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De directeur is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt hieromtrent te bepalen. De beroepscommissie stelt, nu het wel klagers eigen
keuze is geweest om tot op heden niet naar school te gaan, de tegemoetkoming vast op € 15,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep, voor zover dat ziet op de ontzegging van de toegang tot de school op 9 en 12 oktober 2015, ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
Zij verklaart het beroep voor het overige gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager ten laste van de directeur een tegemoetkoming toekomt van € 15,=.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, mr. R. van de Water en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 23 december 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven