Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3258/TA, 20 december 2016, beroep
Uitspraakdatum:20-12-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3258/TA

betreft: [klager] datum: 20 december 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Ytsma, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 19 september 2016 van de beklagcommissie bij FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 oktober 2016, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord klagers raadsman mr. A.R. Ytsma.
Klagers raadsman heeft op 26 oktober 2016 laten weten dat klager niet ter zitting zou verschijnen. De locatiemanager van de inrichting heeft op 27 oktober 2016 meegedeeld dat geen vertegenwoordiger van de inrichting ter zitting zou verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing tot afzondering van klager in zijn eigen kamer.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Toen aan het eind van de dag bleek dat klager om organisatorische redenen niet vier uren met medepatiënten had kunnen doorbrengen, heeft de inrichting
de bestreden maatregel opgelegd. De afzondering is niet opgelegd in het kader van de orde en veiligheid. Dit is door de inrichting ter zitting van de beklagcommissie ook erkend, maar hiervan is ten onrechte geen melding gemaakt in de uitspraak van de
beklagcommissie. De afzondering is dus opgelegd zonder wettelijke grondslag. Verzocht wordt het beklag gegrond te verklaren en klager een tegemoetkoming toe te kennen.

Het hoofd van de inrichting heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (waaronder RSJ 25 maart 2008, 07/2933/TA) is sprake van afzondering als een verpleegde niet vier uren per dag, zoals is bepaald in artikel 31, tweede lid, Bvt, met een of meerdere medeverpleegden kan
doorbrengen. Uit de stukken komt naar voren dat de inrichting, nadat haar was gebleken dat klager op 26 juni 2016 niet de mogelijkheid was geboden om vier uren met medeverpleegden door te brengen, op 27 juni 2016 heeft beslist om klager met ingang van
26 juni 2016 – aldus met terugwerkende kracht – afzondering op te leggen. In feite is klager op 26 juni 2016 afgezonderd zonder dat daaraan een voor hem kenbare beslissing vooraf is gegaan. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde handelswijze
van de inrichting als in strijd moet worden aangemerkt met het rechtszekerheidsbeginsel, welk beginsel met zich meebrengt dat een verpleegde (behoudens uitzonderlijke omstandigheden) voorafgaand aan het ingaan van een beperking van zijn
bewegingsvrijheid in kennis wordt gesteld van die beperking.

In de schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing staat dat de afzondering is opgelegd met het oog op het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting. Uit het verweerschrift van de inrichting van 11 augustus 2016 komt
naar voren dat klager op 20 juni 2016 vanuit FPC Dr. S van Mesdag is overgeplaatst naar de Van der Hoeven Kliniek voor een derde behandelpoging en dat klager bekend is met handel in gedragsbeïnvloedende middelen. Klager is na binnenkomst in de Van der
Hoeven Kliniek geplaatst op een individuele afdeling, op welke afdeling verpleegden minder vrijheden hebben dan op een normale afdeling en waar min of meer standaard extra toezicht wordt uitgevoerd. Hoewel de beroepscommissie begrijpt dat de inrichting
klager na binnenkomst gedurende enige tijd nader wilde observeren, is niet gebleken van concrete feiten en omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat het met het oog op het belang van de handhaving van de orde en
veiligheid
noodzakelijk was om klager
op de individuele afdeling ook nog afzondering – meer in het bijzonder een individueel programma met minder dan vier uren uitsluittijd – op te leggen. Gelet hierop dient de bestreden beslissing naar het oordeel van de beroepscommissie tevens als
onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt.

Gezien het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen
worden ziet de beroepscommissie aanleiding klager een tegemoetkoming toe te kennen. Uit de stukken volgt dat de afzondering op 3 juli 2016 is opgeheven. Gelet hierop bepaalt de beroepscommissie dat aan klager een tegemoetkoming van € 52,50,= toekomt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming van € 52,50 toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, drs. C.W. van der Meer en mr. R. van de Water, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 20 december 2016

secretaris voorzitter

Naar boven