Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3583/GV, 19 december 2016, beroep
Uitspraakdatum:19-12-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3583/GV

betreft: [klager] datum: 19 december 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr.drs. A. Boumanjal, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 17 oktober 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is primair van mening dat de bestreden beslissing onbevoegd is genomen. Op grond van het bepaalde in artikel 39 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) is enkel
de Minister bevoegd. De Staatssecretaris had daarom geen beslissing mogen nemen. Daarnaast is de enkele grond voor de afwijzing de vrees dat klager na het verlenen van de strafonderbreking op enig moment naar Nederland zal terugkeren. Dat is geen reden
voor een afwijzing van het verzoek omdat aan een toegewezen strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling de voorwaarde wordt verbonden dat niet mag worden teruggekeerd naar Nederland op straffe van alsnog de tenuitvoerlegging van het
restant. De overige redenen zijn niet nader onderbouwd. Klager heeft sinds september 2011 nimmer meer een disciplinaire straf of ordemaatregel opgelegd gekregen zodat op zijn gedrag niets is aan te merken geweest. De directeur van de inrichting
adviseert positief. Aan dat advies dient meer waarde te worden gehecht omdat de inrichting klager het beste kent. Alle overige omstandigheden waarop de selectiefunctionaris doelt, zijn niet nader onderbouwd. Het beroep zou daarom gegrond moeten worden
verklaard.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De inrichting heeft positief geadviseerd. Uit haar advies blijkt echter wel dat er bij klager sprake is van een beheersrisico en dat er sprake is geweest van incidenten met medepatiënten en met het personeel. Klager komt gemaakte afspraken in de
inrichting slecht na. Daarnaast is het niet de verwachting (van de inrichting) dat er nog behandelwinst valt te behalen. Klager heeft ook niet meegewerkt aan het opstellen van rapportage in het kader van het traject “Terugdringen recidive” of aan een
vorm van behandeling. Volgens het Openbaar Ministerie (OM) verzet het belang van de slachtoffers zich tegen een strafonderbreking. Klagers gedrag is tijdens zijn detentie niet verbeterd en hij is, in verband met grensoverschrijdend gedrag, meerdere
malen overgeplaatst. Ook kwam hij gemaakte afspraken niet na. Daarom zal niet met zekerheid gezegd kunnen worden dat klager zich zal houden aan de voorwaarde dat hij niet naar Nederland zal terugkeren. De ernst van de feiten waarvoor hij thans in
detentie verblijft, de omstandigheid dat het onduidelijk is hoe hij tegen de ernstige geweldsdelicten aankijkt, zijn houding en gedrag in de inrichting en het belang van de slachtoffers en nabestaanden, maken dat het bestreden besluit in redelijkheid
genomen kon worden.

Op klagers verzoek om strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van het penitentiair psychiatrisch centrum (PPC) Veldzicht te Balkbrug heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Amsterdam heeft aangegeven geen aanleiding te zien voor het toekennen van de verzochte strafonderbreking.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 13 jaar en zes maanden met aftrek, wegens
- kortweg - zware mishandeling en doodslag. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van 70 dagen te ondergaan in verband met een hem opgelegde schadevergoedingsmaatregel.

Voor zover door en namens klager is aangevoerd dat de bestreden beslissing onbevoegd zou zijn genomen geldt dat de in artikel 39 van de Regeling genoemde bevoegdheid is gemandateerd aan de Staatssecretaris. De bestreden beslissing is mitsdien bevoegd
genomen.

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Artikel 40a van de Regeling bepaalt dat aan een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft strafonderbreking voor
onbepaalde tijd kan worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat tenminste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan. Aan deze strafonderbreking is de voorwaarde
verbonden
dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert.

De mogelijkheid van strafonderbreking aan vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland vloeit voort uit de wijziging van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling (Stb. 2011, 545). Op grond van artikel 15, derde lid, onder c, van
het Wetboek van Strafrecht komen veroordeelde vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 niet (langer) in aanmerking voor de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Uit de nota van toelichting bij artikel 40a van de Regeling wordt duidelijk dat er redenen kunnen zijn die zich tegen het verlenen van een strafonderbreking verzetten. Hierbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld de belangen van de slachtoffers en de
mate waarin de rechtsorde was geschokt door het door de vreemdeling gepleegde delict (Stcrt. 11 april 2012, 7141).

De beroepscommissie merkt allereerst op dat de belangen van de slachtoffers en nabestaanden bij beslissingen als deze een rol behoren te spelen maar dat dan van de Staatssecretaris en de adviserende instanties verwacht mag worden dat die belangen
éénduidig worden benoemd en onderbouwd. Nu dat hier niet het geval is, kan aan die grond hier geen doorslaggevende rol toegekend worden.

Ook de door de Staatssecretaris aangevoerde grond van de vrees voor het zich niet houden aan de aan de strafonderbreking te verbinden voorwaarden kan de bestreden beslissing niet dragen. Onvoldoende is onderbouwd dat verzoekers gedrag tijdens detentie
hiervoor aanleiding geeft, terwijl daarenboven door de wet al een rechtsgevolg is verbonden aan het niet nakomen van de voorwaarden, te weten de tenuitvoerlegging van het resterende deel van de vrijheidsstraf. Gelet daarop en gelet op het positieve
advies van de directeur van het PPC, kan de beslissing van de Staatssecretaris niet in stand blijven. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en aan de Staatssecretaris zal opdracht worden gegeven tot het nemen van een nieuwe beslissing, met
inachtneming van deze uitspraak, binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.

De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het vaststellen van een financiële tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 19 december 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven