nummer: 16/1157/GA
betreft: [klager] datum: 16 december 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J.H.M. de Crom, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 4 april 2016 van de beklagcommissie bij de locatie Sittard,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 28 oktober 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn klagers raadsvrouw, mr. J.J.H.M. de Crom, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie Sittard, gehoord.
Klager, die op behoorlijke wijze is opgeroepen, is niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde, het feit dat de op 5 februari 2016 opgelegde disciplinaire straf van negen dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, ten uitvoer is gelegd in het huis van bewaring (h.v.b.).
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Een afgestrafte gedetineerde, zoals klager, mag niet in een h.v.b. worden geplaatst, ook niet om een disciplinaire straf te
ondergaan. Voorts betwist klager dat hij in het h.v.b. dezelfde mate van verzorging heeft ontvangen als hij in de gevangenis ontvangen zou hebben. In het h.v.b. heeft hij drie keer per week dertig minuten persoonlijke verzorging gehad, terwijl hij in
de
gevangenis een uur per dag had.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager verbleef in de gevangenis op een meerpersoonscel. De disciplinaire straf kon niet op de meerpersoonscel ten uitvoer
gelegd worden, omdat de celdeur openstaat op het moment dat klagers celgenoot op de afdeling is. Klager verbleef ten tijde van de disciplinaire straf in het h.v.b. op een normale cel waar hij over zijn eigen spullen kon beschikken. De cellen van het
h.v.b. worden alleen gebruikt op het moment dat er geen cellen in de gevangenis beschikbaar zijn. Klager heeft zijn straf in het h.v.b. onder dezelfde omstandigheden ondergaan als het geval zou zijn geweest in de gevangenis, als daar ruimte was
geweest.
Zo heeft hij evenveel persoonlijke verzorging gehad als hij gehad zou hebben tijdens een disciplinaire straf in een gevangeniscel.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 51, aanhef en eerste lid onder a., van de Pbw kan de directeur wegens het begaan van feiten als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw een straf opleggen van opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte voor
ten hoogste twee weken.
Aan klager is blijkens de schriftelijke mededeling van 5 februari 2016 een disciplinaire straf opgelegd van negen dagen opsluiting in eigen cel of verblijfsruimte. Het beroep is gericht tegen de tenuitvoerlegging van deze straf in het h.v.b., terwijl
klager in het gevangenisregime verbleef.
De beroepscommissie overweegt als volgt.
In artikel 9, tweede lid, van de Pbw is limitatief opgesomd voor welke personen h.v.b’s zijn bestemd. In artikel 10 van de Pbw is bepaald dat gevangenissen zijn bestemd voor personen die, al dan niet onherroepelijk, tot een vrijheidsstraf zijn
veroordeeld. Deze groep is niet vermeld in artikel 9, tweede lid, van de Pbw. Onweersproken is dat klager is afgestraft. Tijdelijke plaatsing van klager in het h.v.b. door de directeur verdraagt zich dan ook niet met artikel 9, tweede lid, van de Pbw.
Daarenboven zijn beslissingen tot overplaatsing op grond van artikel 15, derde lid, van de Pbw exclusief voorbehouden aan de selectiefunctionaris. De directeur was dan ook niet bevoegd klager als afgestrafte voor de duur van de disciplinaire straf in
het h.v.b. te plaatsen. Het beroep zal gelet op het voorgaande dan ook gegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd. Het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet geen aanleiding voor
toekenning van een tegemoetkoming aan klager nu niet aannemelijk is geworden dat klager als gevolg van de tenuitvoerlegging van de straf in het h.v.b. minder gelegenheid voor persoonlijke verzorging heeft gehad of anderszins nadeel heeft ondervonden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daartegen beroep is ingesteld en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. A.G. Coumans en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 16 december 2016
secretaris voorzitter