Nummer : 16/3686/SGA (herstelbeslissing)
Betreft : [verzoeker] datum: 9 november 2016
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van
de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Haaglanden te ‘s Gravenhage, verder de directeur noemen.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 70, tweede lid, van de Pbw, van de tenuitvoerlegging van een uitspraak van de voorzitter van 4 november 2016 (RSJ 16/3686/SGA), gegeven op een verzoek van [...], verder verzoeker te noemen.
Het oorspronkelijke verzoek was gericht tegen de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 28 oktober 2016, strekkende tot terugplaatsing van verzoeker naar het basisprogramma (degradatie).
De voorzitter heeft het verzoek toen toegewezen en de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang geschorst tot het moment dat beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
De voorzitter heeft ambtshalve kennis van de bedoelde uitspraak en de onderliggende stukken, alsook van de schriftelijke reactie van klagers raadsman mr. J.F. van Halderen op het verzoek van de directeur.
1. De beoordeling
Slechts in die gevallen dat na het nemen van een beslissing van de voorzitter blijkt dat er sprake is van een ernstige misslag zijdens de Raad dan wel er sprake is van zodanige omstandigheden die, indien de voorzitter daarmee bekend was geweest bij het
nemen van de bestreden beslissing, tot een andere beslissing hadden moeten leiden, is er ruimte voor een herstelbeslissing.
Het verweer van de directeur, op grond waarvan de bestreden beslissing van de voorzitter zou moeten worden herzien, ziet op het door de voorzitter (abusievelijk) in de beoordeling vermelden dat de bestreden beslissing zou zijn genomen op basis van een
positieve uitslag van een urinecontrole op het gebruik van softdrugs, terwijl bij die urinecontrole is aangetoond dat verzoeker harddrugs heeft gebruikt, hetgeen op grond van het sanctiebeleid moet leiden tot degradatie.
Aan de directeur moet worden toegegeven dat in de bestreden beslissing van 4 november inderdaad (abusievelijk) is gesproken over softdrugsgebruik terwijl uit de uitslag van de urinecontrole naar voren kwam dat er sprake was van (verboden)
harddrugsgebruik. In zoverre moet de eerdere uitspraak van de voorzitter worden hersteld.
Dat hoeft in dit geval evenwel niet te leiden tot een ander oordeel omtrent het onderliggende schorsingsverzoek. Naar het (voorlopig) oordeel van de voorzitter voldoet de bestreden degradatiebeslissing, ook als wordt uitgegaan van aangetoond
harddrugsgebruik, niet aan de eisen die aan een dergelijke beslissing door de beroepscommissie worden gesteld. Hetgeen daaromtrent door de voorzitter is overwogen in de eerdere beslissing is nog steeds onverkort van kracht.
De omstandigheid dat het drugsontmoedigingsbeleid de sanctie van degradatie opnoemt bij harddrugsgebruik doet daaraan niet af.
De voorzitter zal het verzoek van de directeur toewijzen voor zover in de eerdere beslissing sprake is van aangetoond softdrugsgebruik en die uitspraak herstellen in die zin dat softdrugsgebruik wordt gewijzigd in harddrugsgebruik.
De voorzitter zal de uitspraak voor het overige in stand laten.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst van de directeur toe ten aanzien van de foutieve vermelding van softdrugsgebruik en herstelt de uitspraak van 4 november 2016 (RSJ 16/3686/SGA) in die zin dat softdrugsgebruik wordt gewijzigd in harddrugsgebruik.
Hij wijst het verzoek van de directeur voor het overige af en laat de hiervoor genoemde beslissing (verder) in stand.
Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 9 november 2016.
secretaris voorzitter