Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1289/GA, 16 december 2016, beroep
Uitspraakdatum:16-12-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/1289/GA

betreft: [klager] datum: 16 december 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.J.M. Kruizinga, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 4 april 2016 van de beklagcommissie bij de locatie Sittard,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 28 oktober 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie Sittard gehoord.
Klager heeft afstand gedaan van het recht om ter zitting te worden gehoord.
Klagers raadsman, mr. G.J.M. Kruizinga, is, hoewel daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de weigering van de invoer van kleding bestemd voor klager (G-2016-000103);
b. de ontzegging van de toegang tot de inrichting van klagers bezoekers, ingaande op 7 maart 2016 en eindigend op 7 juni 2016 (G-2016-000103) en
c. een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, waarvan tien dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie maanden, omdat in een door klagers bezoekers meegebrachte schoen, bestemd voor klager,
een
telefoon zat (G-2016-000133).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klagers bezoekers (de heer X. en de heer Y.) brachten op 4 maart 2016, op verzoek van klager, een tas met kleding van klager mee. In deze tas bevond zich ook een schoen. Op enig moment is kennelijk een telefoon in de schoen terechtgekomen en tot in de
punt van de schoen gezakt. X. en Y. hebben de telefoon nooit gezien. Klager was zich evenmin bewust van het feit dat de telefoon zich in de tas bevond. Zowel klager als X. en Y. hebben nooit opzet gehad op de invoer van de telefoon. In zijn
verweerschrift in beklag stelt de directeur dat de telefoon zich in de zool van de schoen bevond. Uit het proces-verbaal van de beklagzitting volgt dat de directeur heeft aangegeven dat hij inmiddels ook uitgaat van de lezing dat de telefoon weliswaar
in de schoen zat, maar niet verstopt was. Nu niet vastgesteld kan worden dat klager een verwijt kan worden gemaakt, had hij niet disciplinair gestraft mogen worden. Verwezen wordt naar RSJ 15 november 2004, 04/1895/GA. Als gevolg van de weigering van
de
invoer heeft klager erg lang zonder schone kleding gezeten. Hierdoor heeft hij smetplekken in zijn lies opgelopen. Aangezien klager diabeet is, is persoonlijke verzorging en hygiëne van groot belang. Voorts waren X. en Y. de enige personen die een
bezoek konden afleggen aan klager.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klagers bezoekers, X. en Y., zijn in kennis gesteld van de ontzegging van de toegang tot de inrichting. Dit bericht is ‘in
cc’ aan klager gestuurd. Van de vondst van de schoen is een ‘melding complexbeveiliging’ opgemaakt. Dit dient tevens als schriftelijk verslag. Dit verslag is aan klager aangezegd voor oplegging van de disciplinaire straf. Klager verklaarde niets te
weten van de telefoon. De directeur is echter van mening dat klager verantwoordelijk is voor zijn eigen invoer. De directeur heeft gekozen voor oplegging van een geheel voorwaardelijke straf, omdat de straf bedoeld was als een waarschuwing. Het klopt
dat de telefoon niet in de zool van de schoen zat; dit was een vergissing.

3. De beoordeling
a.
Niet in geschil is dat zich in de tas met kleding, bestemd voor klager, een schoen met een telefoon bevond. Op grond van artikel 4.5.1.1. van de huisregels van de locatie Sittard is zend- en communicatieapparatuur, waaronder een telefoon valt, verboden
in de inrichting. Reeds hierom kon de invoer van de zak met kleding met daarin de telefoon in redelijkheid worden geweigerd. Het beroep ten aanzien van a. zal dan ook ongegrond worden verklaard.

b.
Op grond van artikel 58, tweede lid, onder b, Pbw geeft de directeur de gedetineerde onverwijld schriftelijk en zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling van de weigering van de
toelating tot de gedetineerde van een bepaald persoon of bepaalde personen, bedoeld in artikel 38, derde lid, Pbw.

Aan klagers bezoekers, de heer X. en Y., is op 7 maart 2016 een bericht gestuurd dat hun de toegang tot de inrichting is ontzegd voor de duur van drie maanden. Klager is hierbij ‘in de cc’ gezet. De beroepscommissie is van oordeel dat hiermee niet is
voldaan aan artikel 58, tweede lid, Pbw dat vereist dat de directeur de gedetineerde van de weigering van toelating van bezoek onverwijld schriftelijk een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling geeft. Het enkel in kopie sturen aan
klager van het bericht van de directeur aan zijn bezoekers is daartoe onvoldoende. Het beroep ten aanzien van b. zal dan ook gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden vernietigd en het beklag ten aanzien van b.
zal alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet geen aanleiding voor toekenning van een tegemoetkoming aan klager nu zij van oordeel is dat de beslissing X. en Y. de toegang tot de inrichting te ontzeggen niet als onredelijk of onbillijk
kan worden aangemerkt. Hierbij is in aanmerking genomen dat (ook) een bezoeker verantwoordelijk is voor de voorwerpen die hij meebrengt naar de inrichting.

c.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de beroepscommissie van oordeel dat (ook) klager verantwoordelijk kan worden gehouden voor de aangetroffen telefoon in de schoen. Hierbij is in aanmerking genomen dat de invoer voor klager bestemd
was en hij zelf heeft verzocht om invoer van de zak met kleding waarin zich de schoen met de telefoon bevond. De beslissing tot oplegging van de disciplinaire straf onder c. kan dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Gelet op het
voorgaande zal het beroep onder c. ongegrond worden verklaard.

3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep onder a. en c. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre.
De beroepscommissie verklaart het beroep onder b. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. A.G. Coumans en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 16 december 2016

secretaris voorzitter

Naar boven