nummer: 16/1012/GA
betreft: [klager] datum: 16 december 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. Zilver, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 14 maart 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 28 oktober 2016, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord een kantoorgenoot van klagers raadsman, mr. L. de Lange en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Vught.
Klager was in verband met vervoer naar het ziekenhuis onverwacht verhinderd tijdig aanwezig te zijn bij de behandeling van het beroep. Klagers raadsman was niet in de gelegenheid op klager te wachten. De beroepscommissie heeft klager daarom later op de
dag, buiten aanwezigheid van mr. de Lange, in aanwezigheid van de directeur, gehoord.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een ordemaatregel van 15 januari 2016 van vier dagen afzondering in een afzonderingscel met cameraobservatie (VU-2016-132);
b. een ordemaatregel van 19 januari 2016 van veertien dagen afzondering in een afzonderingscel met cameraobservatie (VU-2016-133);
c. een ordemaatregel van 2 februari 2016 van veertien dagen afzondering in een afzonderingscel met cameraobservatie (VU-2016-363) en
d. een ordemaatregel van 16 februari 2016 van veertien dagen afzondering in een afzonderingscel met cameraobservatie (VU-2016-501 t/m 503).
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Het beroep is gericht tegen de opgelegde ordemaatregelen en tegen het gedurende de periode in afzondering drie keer
per dag visiteren van klager. Klager heeft last van psychogene niet-epileptische aanvallen. Door de afzondering kwamen trauma’s bij klager naar boven. Klager is van mening dat de ordemaatregelen contraproductief werkten en alleen maar konden leiden tot
escalatie. Klager heeft nog een zelfmoordpoging gedaan. Ook is het de vraag of de duur van de maatregelen proportioneel is. De maatregelen duurden voort terwijl deze niet bijdroegen aan de situatie van klager. Door de directeur had gekeken moeten
worden
naar minder ingrijpende alternatieven. Klagers grootste bezwaar vormt het gebrek aan psychische zorg gedurende de maatregelen. Er kwam wel iedere dag iemand langs, maar vaak was dit een assistent van de psychiater of de psycholoog. Er werd alleen aan
klager gevraagd hoe het ging en verder niet.
De directeur heeft zijn standpunt in beklag als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft op 15 januari 2016 geprobeerd zichzelf van het leven te beroven. Kort na zijn plaatsing in de afzonderingscel heeft klager weer een zelfmoordpoging
gedaan. De maatregelen hebben klagers leven gered. De directeur heeft gedurende de periode van afzondering zoveel mogelijk ingezet op verruiming van klagers vrijheden. Klager is zo snel mogelijk in een ‘aangeklede afzonderingscel’ geplaatst met
televisie en een normaal bed. Ook is gekeken of het mogelijk was een camera op klagers eigen cel te plaatsen, zodat klager niet in de afzonderingscel hoefde te verblijven, maar dit was op dat moment nog niet mogelijk. Na verloop van tijd is klager
alleen nog gedurende de nacht, bloktijden en pauzes in de afzonderingscel ingesloten. Er is iedere dag een gedragsdeskundige langs geweest. Klager moest worden gevisiteerd omdat moest worden voorkomen dat hij zaken de afzonderingscel in zou brengen
waarmee hij zichzelf iets kon aandoen.
3. De beoordeling
Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat klagers bezwaren gericht zijn tegen de plaatsing in afzondering en niet tegen de beslissingen tot cameraobservatie. De beslissingen tot observatie door middel van een camera hoeven in beroep dan ook geen
beoordeling.
Uit de schriftelijke mededeling van de ordemaatregel van 15 januari 2016 blijkt dat een suïcidepoging van klager op 15 januari 2016 om 04.00 uur aanleiding was voor oplegging van de ordemaatregel. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur op
goede gronden – in het belang van klagers eigen veiligheid – heeft kunnen beslissen tot plaatsing in afzondering van klager als vermeld onder a.
Klager gaf aan dat de suïcidepoging kon voortkomen uit herbelevingen als gevolg van psychogene niet-epileptische aanvallen. Ook gaf hij aan zijn gedrag niet onder controle te hebben. Gezien voornoemde omstandigheden acht de beroepscommissie oplegging
van de ordemaatregelen onder b. en c. evenmin onredelijk of onbillijk.
Op 6 februari 2016 deed klager – gedurende de afzonderingsmaatregel als vermeld onder c. – opnieuw een suïcidepoging. Op 16 februari 2016 heeft de directeur een ordemaatregel voor de duur van veertien dagen opgelegd, omdat de situatie nog niet
veranderd was en er nog geen camera op klagers eigen cel beschikbaar was. De beroepscommissie acht oplegging van de ordemaatregel onder d. gezien de omstandigheid dat klager recent voor de tweede maal had geprobeerd zichzelf van het leven te beroven,
evenmin onredelijk of onbillijk.
Gebleken is dat de directeur telkens voorafgaand aan oplegging van de ordemaatregelen advies van een gedragsdeskundige heeft ingewonnen. Ook de duur van de opgelegde maatregelen onder a. tot en met d. acht de beroepscommissie niet disproportioneel.
Hierbij heeft de beroepscommissie in aanmerking genomen dat de directeur steeds heeft getracht de maatregelen zoveel mogelijk voor klager te verlichten door hem in een aangeklede afzonderingscel te doen verblijven en hem vervolgens alleen nog gedurende
de nacht, bloktijden en pauzes in te sluiten en hem buiten die tijden op de afdeling te laten verblijven. Het beroep betreffende de beslissingen onder a. tot en met d. zal dan ook ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal
worden bevestigd met aanvulling van de gronden.
Voor zover klager heeft aangevoerd dat hij ten onrechte driemaal daags is gevisiteerd, stelt de beroepscommissie vast dat de beklagcommissie hierover niet heeft geoordeeld, terwijl klager hierover wel geklaagd heeft in de klaagschriften gericht tegen
de
ordemaatregelen van 2 februari 2016 en van 16 februari 2016. De beroepscommissie zal om proceseconomische redenen in eerste en enige aanleg hierover oordelen.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde bij binnenkomst of bij het verlaten van de inrichting, voorafgaand aan of na afloop van bezoek, dan wel indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de
handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, aan zijn lichaam of kleding te onderzoeken.
Niet weersproken is dat klager gedurende de plaatsing in afzondering driemaal per dag werd gevisiteerd. Ter zitting van de beroepscommissie heeft de directeur verklaard dat dit noodzakelijk was om te voorkomen dat klager iets met zich mee zou nemen
naar
de afzonderingscel waarmee hij zichzelf iets zou kunnen aandoen. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur, gelet op het suïciderisico, in het onderhavige geval in redelijkheid kunnen beslissen dat cameraobservatie alleen niet
volstond
en dat ook visitatie driemaal daags nodig was.
Voor zover klager klaagt over de medische zorg gedurende de plaatsing in afzondering overweegt de beroepscommissie als volgt. Indien een gedetineerde zich niet kan verenigen met (medisch) handelen van de inrichtingsarts – dan wel de verpleegkundige of
andere hulpverleners die door de inrichtingsarts bij de zorg aan gedetineerden zijn betrokken – kan hij een verzoek tot bemiddeling indienen bij het hoofd zorg van de inrichting waarna hij desgewenst, met tussenkomst van de medisch adviseur bij het
ministerie van Veiligheid en Justitie, op grond van artikel 28 van de Penitentiaire maatregel beroep kan instellen bij de Raad. Klager zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep voor zover dat ziet op de beslissingen onder a. tot en met d. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
De beroepscommissie verklaart het beklag gericht tegen het visiteren van klager in eerste en enige aanleg ongegrond.
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover hij klaagt over de geboden medische zorg.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. A.G. Coumans en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 16 december 2016
secretaris voorzitter