Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2695/JA, 15 december 2016, beroep
Uitspraakdatum:15-12-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/2695/JA

betreft: [klager] datum: 15 december 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N. Hendriksen, namens

[...], geboren op 9 november 1994, verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 22 juli 2016 van de beklagcommissie bij de Rijks Justitiële Jeugdinrichting, locatie De Hunnerberg te Nijmegen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde inrichting. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. N. Hendriksen om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a) het onjuist informeren over de duur van de pij-maatregel en het als gevolg daarvan uitblijven van een op resocialisatie gericht traject (H-2016-030)
b) het uitblijven van verlof vanwege het niet aanvragen van een verlofmachtiging (H-2016-047)
c) de behandeling van de aanvraag voor een directiespreekuur en de bejegening door de gedragsdeskundige (H-2016-075)
d) het in de stukken voorkomen van verschillende einddata van de pij-maatregel (H-2016-077)
e) het niet tijdig gereed zijn van het meest recente perspectiefplan (H-2016-080)
f) de onduidelijkheid of een ordemaatregel of een disciplinaire straf is opgelegd (H-2016-081)
g) de fase waarin klager volgens het faseprogramma zit (H-2016-100).

De beklagcommissie heeft het beklag onder a en d ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag onder b, c en g, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
De beklagcommissie heeft voorts het beklag onder e en f gegrond verklaard en een tegemoetkoming van € 25,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
a) en d) De onduidelijkheid was al lange tijd gaande. De inrichting had zich van meet af aan gedegen moeten laten informeren over de status van de aan klager opgelegde pij-maatregel en klagers behandeling daarop moeten instellen. Klager is in zijn
belangen geschaad doordat de inrichting veel te laat achter de juiste informatie is aangegaan. Daar op verscheidene papieren verschillende einddata stonden vermeld, had de inrichting zelf moeten en kunnen constateren dat onduidelijkheid bestond over de
daadwerkelijke einddatum van klagers pij-maatregel.
b) Door geen verlofmachtiging aan te vragen is sprake van inperking van verlof ex artikel 65, eerste lid, onder g, Bjj. Anders is op zijn minst sprake van ‘enige andere beslissing die een beperking inhoudt van een recht’ zoals vervat in artikel 65,
eerste lid, onder m. Bjj dan wel een weigering een beslissing te nemen als bedoeld in artikel 65, tweede lid, Bjj. Klager heeft immers recht op planmatig verlof in het kader van zijn resocialisatie.
c) Het verzuim van het personeel om een directiespreekuur voor klager mogelijk te maken, is in het kader van de taakuitoefening van het personeel gedaan en daarom aan te merken als een namens de directeur genomen beslissing. De directeur is immers
eindverantwoordelijk voor het directiespreekuur.
e) De toegekende tegemoetkoming is te laag, nu de beklagcommissie klager eerder vanwege het niet tijdig klaar zijn van het perspectiefplan een tegemoetkoming van € 75,= heeft toegekend. Een tegemoetkoming van die hoogte doet eer aan de ernst van het
verzuim van de inrichting.
f) De beklagcommissie heeft een tegemoetkoming toegekend vanwege gegrondverklaring van dit beklagonderdeel en het beklag onder e, zonder dat duidelijk is welk bedrag voor welk onderdeel van de klacht is toekend. De tegemoetkoming is voor beide zaken
samen te laag.
g) Klager heeft het recht om tijdig door te stromen naar de juiste fase, wat in het kader van zijn resocialisatie essentieel is. Het niet faciliteren van die doorstroom valt onder artikel 65, eerste lid, onder m, Bjj. Voor zover geen sprake is van een
beslissing, is sprake van een weigering te beslissen zoals bedoeld in artikel 65, tweede lid, Bjj. De inrichting heeft immers niet binnen een redelijke termijn beslist over het laten doorstromen van klager naar de juiste fase.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep met betrekking tot onderdelen a, b, c, d en g van het beklag is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Hierbij is het volgende in aanmerking
genomen.
Met betrekking tot a) en d): Op grond van de stukken is niet aannemelijk dat de inrichting te laat informatie over de verlengbaarheid dan wel de einddatum van klagers pij-maatregel heeft ingewonnen dan wel dat klager nadeel in de behandeling heeft
ondervonden door het tijdstip waarop die informatie is ingewonnen. De inrichting heeft immers verklaard, en dat is niet door klager weersproken, dat klager al zover in zijn traject was gevorderd dat hij begeleid verlof genoot met uitzicht op onbegeleid
verlof. Klager heeft zich op 17 december 2015 aan zijn behandeling onttrokken. De beroepscommissie is met de beklagcommissie van oordeel dat klager zelf verantwoordelijk is voor die keuze en de gevolgen daarvan voor zijn resocialisatietraject. Voorts
ging het wat betreft de einddatum om onduidelijkheid als gevolg van de onttrekking aan klagers behandeling waardoor het een aantal dagen heeft geduurd voordat klager desgevraagd daarover duidelijkheid kon worden gegeven.

Met betrekking tot b): Op grond van artikel 65 Bjj staat geen beklag open tegen elke beslissing van de directeur jegens een jeugdige, maar alleen tegen de in dit artikel opgesomde beslissingen. De wetgever heeft bewust gekozen voor een beperkt
beklagrecht. Aangaande verlof staat ingevolge artikel 65, eerste lid onder g, Bjj alleen beklag open tegen de beslissing tot beperking of intrekking van verlof. Artikel 65, eerste lid, onder m, Bjj bepaalt verder dat de jeugdige bij de beklagrechter
beklag kan doen over enige andere hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing die een beperking inhoudt van een recht dat de jeugdige op grond van een bij of krachtens deze wet of een ieder verbindende bepaling van een in Nederland
geldend verdrag toekomt. Volgens vaste jurisprudentie (RSJ 7 april 2016, 16/1124/JA en RSJ 23 april 2013, 12/3944/JA) bestaat er voor strafrechtelijk geplaatste jeugdigen volgens de bedoeling van de wetgever geen absoluut recht op planmatig verlof en
staat geen beklag open tegen de beslissing van de directeur om geen verlofmachtiging aan te vragen dan wel diens weigering een verlofmachtiging aan te vragen. Het niet aanvragen van een verlofmachtiging is niet aan te merken als een beslissing tot
beperking of intrekking van verlof. Voorts heeft een jeugdige niet op grond van een bij of krachtens de Bjj of een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag recht op het aanvragen door de directeur van een verlofmachtiging.

Met betrekking tot c): Indien de wijze waarop door het personeel is omgegaan met een aanvraag van klager voor een directiespreekuur al zou kunnen worden aangemerkt als een beslissing van de directeur, zou sprake zijn van een beslissing die binnen het
beperkte beklagrecht niet vatbaar is voor beklag als bedoeld in artikel 65 Bjj.

Met betrekking tot g): Uit de stukken volgt dat klager als gevolg van zijn onttrekking aan zijn behandeling in fase 1 van het faseprogramma van zijn behandeling is beland en op geleide van zijn gedrag kon doorstromen naar fase 2 en, na analyse van de
onttrekking aan zijn behandeling, naar fase 3. Dit betreft een niet voor beklag vatbare beslissing in het kader van klagers behandeling. De beklagcommissie noch de beroepscommissie is bevoegd te treden in de wijze waarop en het tempo waarbinnen de
behandeling in het kader van de pij-maatregel in de inrichting vorm wordt gegeven.

Met betrekking tot het beroep betreffende de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming voor de gegrondverklaringen van het beklag onder e) en f) overweegt de beroepscommissie het volgende.
De beroepscommissie moet uitgaan van de gegrondverklaring van het bedoelde beklag door de beklagcommissie. De beroepscommissie is van oordeel dat voor gegrondverklaring van de klacht onder f een tegemoetkoming van € 5,= volstaat. Een tegemoetkoming van
€ 20,= voor gegrondverklaring van de klacht onder e volstaat, gelet op de omstandigheid dat in de wet alleen een termijn voor vaststelling van het perspectiefplan na binnenkomst in de inrichting - derhalve voor de vaststelling van het eerste
perspectiefplan - wordt genoemd en in de wet- en regelgeving geen termijn wordt genoemd voor de vaststelling van daarop volgende perspectiefplannen binnen diezelfde inrichting. De, overigens niet met stukken onderbouwde, stelling van klager dat de
beklagcommissie klager eerder een bedrag van
€ 75,= zou hebben toegekend voor het niet tijdig vaststellen van het perspectiefplan, kan daaraan niet afdoen.
De beroepscommissie kan zich in het licht van het vorenstaande verenigen met de voor beide onderdelen van het beklag toegekende tegemoetkoming van in totaal € 25,=.

Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S.B. de Pauw Gerlings- Döhrn, voorzitter, drs. H. Heddema en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 15 december 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven