Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3393/TA, 9 december 2016, beroep
Uitspraakdatum:09-12-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3393/TA

betreft: [klager] datum: 9 december 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 5 september 2016 van de beklagcommissie bij de Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 november 2016, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.T. van Rhijn.
Het hoofd van de inrichting heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet uitreiken van een schriftelijke mededeling van de toediening van dwangmedicatie op 10 juni 2016.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Aan klager is antipsychotische medicatie toegediend waardoor hij niet meer kon functioneren. De dosering werd desondanks door de inrichting
verdubbeld. Klager kreeg aanvankelijk Haldol intramusculair toegediend, later Zyprexa. Tijdens de verlengingszitting bij de rechtbank werd aangedrongen op wijziging van de medicatie. Er vond geen overleg plaats tussen de arts en klager over de
medicatie
en de bijwerkingen ervan. Klager wil dat van tevoren met hem wordt besproken welke medicatie en hoeveel ervan wordt toegediend en dat beslissingen hierover schriftelijk worden vastgelegd.

Het hoofd van de inrichting heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. De beroepscommissie stelt vast dat de toediening van medicatie aan klager past binnen het lopende
a-dwangbehandelingstraject. De wet stelt niet als eis dat voor elke toediening van medicatie binnen dit dwangtraject een schriftelijke mededeling moet worden uitgereikt. Mitsdien heeft de beklagcommissie terecht klager niet-ontvankelijk verklaard in
zijn klacht. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten overvloede overweegt de beroepscommissie het volgende. In de patiënt-arts-relatie is het als een vorm van goede bejegening gebruikelijk en wenselijk dat van te voren wordt besproken welke medicatie in welke dosering wordt toegediend, alsmede dat
eventuele wijzingen in de soort medicatie vooraf worden besproken.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, prof. dr. H.J.C. van Marle en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 9 december 2016

secretaris voorzitter

Naar boven