Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2418/TA, 26 oktober 2016, beroep
Uitspraakdatum:26-10-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

Uitspraak

nummer: 16/2418/TA

betreft: [klager] datum: 26 oktober 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Weldam, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 6 juli 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 september 2016, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], juridisch medewerker.
Klagers raadsman, mr. J.J. Weldam, heeft op 20 september 2016 laten weten dat klager noch hijzelf ter zitting zal verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de beslissing het bezoek van klagers bezoekster IJ. niet te laten doorgaan.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het bezoek van klagers bezoekster IJ. kon in eerste instantie zonder screening doorgang vinden zolang zij in gezelschap van haar moeder zou komen en het
bezoek in de multifunctionele ruimte zou plaatsvinden. Dat een bezoeker ingevolge artikel 31 van de huisregels eerst gescreend dient te worden is in deze situatie dan ook niet (langer) relevant. De inrichting heeft uiteindelijk bepaald dat IJ. toch
eerst gescreend moet worden en het bezoek geweigerd, omdat IJ. een telefoongesprek met de inrichting heeft opgenomen. Deze enkele omstandigheid is evenwel onvoldoende om het bezoek te weigeren. De bestreden beslissing dient dan ook als onredelijk en
onbillijk te worden aangemerkt.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Regel is dat geen onbegeleid bezoek kan plaatsvinden met een bezoeker die niet is gescreend. Tijdens de screening wordt de
betrouwbaarheid van de te screenen bezoeker beoordeeld en wordt de bezoeker gewezen op de regels die in de inrichting en voor hen gelden. Klager wilde dat IJ. – die niet eerder gescreend was door de inrichting – op stel en sprong zou worden gescreend,
zodat zij snel bij hem op bezoek kon komen. Het was niet mogelijk om IJ. in een dergelijk korte periode te screenen. De inrichting is desondanks met een tussenoplossing gekomen, zodat IJ. zonder voorafgaande screening wel klager kon bezoeken.
Vervolgens
heeft IJ. evenwel onjuistheden verteld aan klager en heeft zij een telefoongesprek tussen haar en een medewerker van de inrichting opgenomen en dit aan klager laten horen. Door dit handelen is bij de inrichting twijfel ontstaan over de betrouwbaarheid
van IJ. en is om die reden besloten dat IJ. toch eerst gescreend moest worden zodat aan haar de regels konden worden uitgelegd. Overigens heeft klager nadat IJ. was gescreend, bezoek van IJ. kunnen ontvangen.

3. De beoordeling
Artikel 31, eerste lid, van de huisregels luidt: “Contact met personen of instanties buiten de kliniek vindt alleen dan zonder toezicht plaats als de persoon of instantie waarmee de patiënt contact wenst is gescreend door de forensisch
netwerkbegeleider
en contact zonder toezicht wordt toegestaan.”

Vast staat dat klager op 23 mei 2015 bezoek van IJ. voor – zo begrijpt de beroepscommissie – 30 mei 2015 heeft aangevraagd. Niet in geschil is dat IJ. op het moment van deze aanvraag niet was gescreend, dat het niet mogelijk was om IJ. vóór 30 mei 2015
te screenen en dat het, vanwege de drukte, niet mogelijk was om op 30 mei 2015 op de (in dit soort situaties) gebruikelijke wijze toezicht uit te oefenen op bezoek. Aangezien de inrichting op dat moment geen reden had te twijfelen aan de
betrouwbaarheid
van IJ. heeft de inrichting, ondanks het vorenstaande en bij wijze van uitzondering, besloten dat IJ. op 30 mei 2015 klager kon bezoeken mits zij in gezelschap van haar moeder zou komen en het bezoek zou plaatsvinden in de multifunctionele ruimte,
zodat
daar toch enige mate van toezicht kon worden uitgeoefend.

De beroepscommissie neemt voorts, gelet op de niet weersproken schriftelijke inlichtingen van de inrichting van 28 juli 2015, het volgende als vaststaand aan. Op 26 mei 2016 heeft IJ. in boze toestand naar de inrichting gebeld, omdat zij van klager had
vernomen dat het behandelteam meende dat zij een ‘hoer’ is. Een medewerker van de inrichting heeft IJ. meegedeeld dat deze mededeling van klager onjuist is en heeft haar uitgelegd dat het standaardprocedure is dat een bezoeker wordt gescreend alvorens
bezoek zonder toezicht wordt toegestaan. Eveneens op
26 mei 2016 heeft IJ. gebeld met klager en hem het telefoongesprek dat zij eerder die dag met genoemde medewerker van de inrichting had gevoerd en kennelijk zonder diens toestemming had opgenomen, laten horen.

Gezien de hierboven genoemde gedragingen van IJ. en klager, die tezamen geduid kunnen worden als stemmingmakerij, is de beroepscommissie van oordeel dat de inrichting in redelijkheid is kunnen gaan twijfelen aan de betrouwbaarheid van IJ.
Bij die stand van zaken heeft de inrichting in redelijkheid kunnen beslissen dat IJ., overeenkomstig de standaardprocedure, toch eerst gescreend moest worden alvorens bezoek, waarbij geen of niet op de gebruikelijke wijze toezicht wordt uitgeoefend,
kon
worden toegestaan. Gelet hierop en op de onmogelijkheid om IJ. vóór 30 mei 2015 te screenen of om op 30 mei 2015 op de gebruikelijke wijze toezicht uit te oefenen op het bezoek, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de inrichting om
het bezoek van IJ. op 30 mei 2015 niet te laten doorgaan niet kan worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk.

Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal worden bevestigd met wijziging van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, dr. F. Boer en drs. M.R. Daniel MPM , leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 26 oktober 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven