Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2814/TA en 16/2815/TA, 24 oktober 2016, beroep
Uitspraakdatum:24-10-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummers: 16/2814/TA en 16/2815/TA

betreft: [klager] datum: 24 oktober 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. E.J.M.J. Damen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen twee uitspraken van 3 augustus 2016 van de beklagcommissie bij FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 september 2016, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klagers raadsman mr. E.J.M.J. Damen en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], juridisch medewerker. Hoewel voor klagers
vervoer naar de zitting was zorggedragen heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de weigering om klager een onder hem in beslag genomen horloge waarmee (beeld)opnames kunnen worden gemaakt, te laten uitvoeren (RV2016/166);
b. de omstandigheid dat klager op 7 maart 2016 niet in staat is gesteld te bellen met de commissie van toezicht, de wijkagent en het Ministerie van Veiligheid en Justitie (RV2016/157).

De beklagcommissie heeft de klachten ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a.: ingevolge artikel 1.1 van bijlage 2 van de huisregels kunnen voorwerpen die in beslag zijn genomen twee maanden na opname worden uitgevoerd. Hoewel deze termijn is verstreken en klager conform de regels een
uitvoerverzoek heeft ingediend heeft klager zijn horloge niet mogen uitvoeren. Ten onrechte heeft de beklagcommissie, overeenkomstig het standpunt van de inrichting, overwogen dat niet duidelijk is aan wie het horloge toebehoort. Klager was houder van
het horloge toen dit in beslag werd genomen en heeft gesteld dat hij de eigenaar is van het horloge. Niemand anders heeft zich als eigenaar bij de inrichting gemeld. Voorts is uitvoerig onderzocht wie de eigenaar van het horloge is en daaruit is niets
anders naar voren gekomen dan dat klager eigenaar is. Gelet hierop en op het ontbreken van indicaties dat een ander eigenaar is van dit horloge, is de bestreden beslissing onredelijk en onbillijk. In reactie op het standpunt van de inrichting is namens
klager opgemerkt dat klager wil weten wanneer het onderzoek naar het horloge zou zijn afgerond.
Ten aanzien van het beklag onder b.: klager heeft op 7 maart 2016 verscheidene keren gevraagd te mogen bellen naar genoemde geprivilegieerde personen en/of instanties. Dit werd hem herhaaldelijk geweigerd en op enig moment moest hij achter de deur en
had hij helemaal geen mogelijkheid meer om te bellen. Door in zijn klaagschrift specifiek en concreet te beschrijven wat er op 7 maart 2016 is gebeurd heeft klager alles gedaan wat in redelijkheid in zijn macht lag om aannemelijk te maken dat hij niet
heeft mogen bellen. In tegenstelling tot klager heeft de inrichting niet concreet gemaakt wat er op die dag volgens haar zou zijn gebeurd; er zijn geen rapportages of telefoonlijsten overgelegd. Derhalve kan klager zich niet verenigen met de uitspraak
van de beklagcommissie en moet klagers lezing van de feiten voor de waarheid worden aangenomen. Het argument van de inrichting dat er geen spoedeisend belang voor klager bestond om te bellen kan de bestreden beslissing niet dragen aangezien dit geen
wettelijk criterium is. Overigens is het juist dat klager ter zitting van de beklagcommissie heeft gezegd dat hij naar de commissie van toezicht heeft mogen bellen; dit was om 17.30 uur maar de rechtbank was toen reeds gesloten.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a.: de regel waarnaar door klager wordt verwezen geldt alleen voor patiënten die pas in de inrichting zijn opgenomen. Klager verblijft al langer in de inrichting, zodat die regel niet voor hem geldt. Het horloge wordt
ten behoeve van klager bewaard. Ten tijde van het indienen van de klacht was het onderzoek naar het horloge nog niet volledig afgerond.
Ten aanzien van het beklag onder b.: klager vertoonde in de ochtend van 7 maart 2016 dwingend gedrag. Om deze reden en omdat niet was gebleken dat er op dat moment een spoedeisend belang bestond voor klager om te bellen, is klager niet direct in de
gelegenheid gesteld om te bellen. In de dagrapportage staat verder niets hierover vermeld. Dit betekent ofwel dat klager die dag niet opnieuw heeft verzocht om te mogen bellen ofwel dat klager die dag in de gelegenheid is gesteld om te bellen.
Overigens
heeft klager ter zitting van de beklagcommissie gezegd dat hij die dag heeft kunnen bellen naar de commissie van toezicht.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beroep inzake het beklag onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. Gelet op de redactie van artikel 1.1 van bijlage 2 van de huisregels en op het standpunt van de inrichting hieromtrent, acht de beroepscommissie
aannemelijk dat het bepaalde in genoemd artikel enkel geldt voor verpleegden die pas in de inrichting zijn opgenomen. Klager verbleef ten tijde van de bestreden beslissing al langere tijd in de inrichting. Het bepaalde in voormeld artikel geldt daarom
in onderhavig geval niet voor klager, zodat zijn beroep op dit artikel niet kan slagen.

Vast staat dat het in de inrichting niet is toegestaan om voorwerpen voorhanden te hebben waarmee beeld- en geluidopnames kunnen worden gemaakt. Met het horloge dat onder klager in beslag is genomen kunnen zulke opnames worden gemaakt, zodat dit
horloge
moet worden aangemerkt als contrabande. Verder is niet in geschil dat op het desbetreffende horloge beeldopnames zijn aangetroffen waarop een personeelslid in de uitoefening van haar functie te zien is. Voorts heeft de inrichting, onweersproken,
toegelicht dat nader onderzoek naar de in het horloge aanwezige gegevens nodig werd geacht en dat dit onderzoek in ieder geval op het moment van indienen van het klaagschrift door klager – 14 maart 2016 – nog niet volledig was afgerond.

Vorenstaande omstandigheden in samenhang bezien is de beroepscommissie van oordeel dat het hoofd van de inrichting op of omstreeks 14 maart 2016 in redelijkheid heeft kunnen beslissen om – gebruikmakend van de bevoegdheid als gegeven in artikel 29,
tweede lid, Bvt in verbinding met artikel 23, vierde lid, Bvt – klager het horloge niet te laten uitvoeren en dit voor klager, of anders de rechtmatige eigenaar, te bewaren. Gezien het vorenstaande behoeft de vraag of klager al dan niet kan worden
aangemerkt als de eigenaar van het in beslag genomen horloge in deze uitspraak geen beantwoording.

Gezien het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden bevestigen.

Ten aanzien van het beroep inzake het beklag onder b. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de
uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd.

Niets afdoende aan het vorenstaande geeft de beroepscommissie de inrichting in overweging om in de toekomst in de dagrapportages te vermelden dat en wanneer een verpleegde op zijn verzoek in de gelegenheid is gesteld te bellen met geprivilegieerde
personen en/of instanties.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraken van de beklagcommissie; met wijziging van de gronden ten aanzien van het beklag onder a.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, dr. F. Boer en drs. M.R. Daniel MPM, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 24 oktober 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven