Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2273/GB, 5 oktober 2016, beroep
Uitspraakdatum:05-10-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/2273/GB

Betreft: [klager] datum: 5 oktober 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 24 juni 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.H.H. Meulemeesters, op 26 augustus 2016 in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught door twee leden van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (hierna: BPG) van de p.i. Vught ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 31 maart 2016 gedetineerd. Op 5 april 2016 is hij geplaatst in de p.i. Achterhoek te Zutphen. Op 9 mei 2016 is hij overgeplaatst naar de BPG van de p.i. Vught, waar een individueel regime geldt.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
In de p.i. Achterhoek is klager steeds voorgehouden dat hij zou worden overgeplaatst naar de p.i. Almere of de p.i. Nieuwegein. Omstreeks 6 mei 2016 kreeg hij evenwel opeens te horen dat hij zou worden overgeplaatst naar de BPG van de p.i. Vught. Deze
overplaatsing is met name ingegeven door een vechtpartij die op 4 mei 2016 in de p.i. Achterhoek zou hebben plaatsgevonden. Uit het verslag dat van dit incident is opgemaakt blijkt volgens klager niet duidelijk wat er precies is gebeurd. Bovendien is
naar zijn mening het verslag op een aantal punten innerlijk tegenstrijdig. Klager erkent dat hij op 4 mei 2016 onenigheid had met een medegedetineerde. Die medegedetineerde zou klager op enig moment hebben aangevallen en klager heeft zich tegen die
aanval verdedigd door een klap uit te delen. Er was volgens klager niemand anders tijdens dit incident aanwezig. Het lijkt erop dat op basis van enkel het letselbeeld is geconcludeerd dat klager de aanstichter van de vechtpartij was en degene is
geweest
die veel geweld heeft gebruikt. Dit is dus niet het geval. Op grond van het vorenstaande had klager hooguit een korte disciplinaire straf kunnen worden opgelegd. Een overplaatsing naar de BPG vanwege dit incident is naar de mening van klager volstrekt
disproportioneel. Er zou door de medegedetineerde aangifte zijn gedaan, maar klager heeft daarvan niets vernomen. Het psychiatrisch rapport dat zich bij de stukken bevindt en dat mede ten grondslag ligt aan de bestreden beslissing voldoet volgens
klager
niet aan de eisen die daaraan in redelijkheid gesteld kunnen worden. Om te beginnen is niet duidelijk door wie dit rapport is geschreven. Klager stelt dat hij nooit een psychiater heeft gezien. Bovendien is dit rapport vanuit emotie geschreven. Het
gesprek tussen klager en degene die het rapport heeft geschreven heeft slechts enkele minuten geduurd. Op grond van dit gesprek konden in redelijkheid nooit de conclusies als vermeld in het rapport worden getrokken. Voorts is het in het rapport gegeven
advies om klager niet over te plaatsen naar een PPC, maar naar de BPG niet het gevolg van een serieuze, professionele belangenafweging geweest. Niet gebleken is dat er een belangenafweging is gemaakt waarbij is gekeken naar minder ingrijpende
alternatieven. Gezien het vorenstaande meent klager dat de bestreden beslissing niet in stand kan blijven. Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en klager een tegemoetkoming toe te kennen.
Desgevraagd heeft klager meegedeeld dat thans wordt bezien of een overplaatsing naar een PPC tot de mogelijkheden behoort.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Tijdens zijn verblijf in de p.i. Achterhoek heeft klager opstandig gedrag vertoond, het personeel bedreigd en de psycholoog geïntimideerd. Op 4 mei 2016 heeft een
incident plaatsgevonden in de wachtruimte van de medische dienst. Klager heeft een medegedetineerde aangevallen en mishandeld. Klagers standpunt dat hij zich heeft verdedigd tegen een aanval van de medegedetineerde, wordt door de desbetreffende
medegedetineerde en een andere gedetineerde die bij het voorval aanwezig was, betwist. Ook een personeelslid heeft waargenomen dat klager de enige was die geweld heeft gebruikt. Gezien dit gedrag was een langer verblijf van klager in de p.i. Achterhoek
geen optie meer. De directeur van de p.i. Achterhoek heeft bij de inrichtingspsychiater advies ingewonnen over het verdere verloop van klagers detentie. Vanwege klagers (be)dreigende opstelling heeft de psychiater slechts kort met klager kunnen
spreken.
In het advies van de psychiater is vermeld dat niet aannemelijk is dat een behandeling van klager in een PPC zal leiden tot een vermindering van zijn stoornis en zijn daaruit voortvloeiende gevaarlijke gedrag. Om deze reden heeft de psychiater
geadviseerd klager over te plaatsen naar een setting die meer veiligheid garandeert. Gezien het vorenstaande meent de selectiefunctionaris dat in redelijkheid kon worden beslist tot overplaatsing van klager naar de BPG van de p.i. Vught.

4. De beoordeling
4.1. De afdeling voor beheersproblematische gedetineerden van de p.i. Vught is een inrichting voor mannen met een individueel regime en een uitgebreid beveiligingsniveau.

4.2. Een (al dan niet onherroepelijk) tot gevangenisstraf veroordeelde gedetineerde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele dan wel beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. In
het individueel regime kunnen gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden, een ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of anderen en ten gevolge daarvan niet in staat zijn in een
regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven.

4.3. Uit het selectieadvies van de p.i. Achterhoek van 6 mei 2016 komt naar voren dat klager vanaf het moment van binnenkomst in die p.i. gedrag vertoonde dat door zijn medegedetineerden en personeelsleden als intimiderend en bedreigend werd
ervaren.
Vast staat voorts dat op 4 mei 2016 een vechtpartij heeft plaatsgevonden tussen klager en medegedetineerde K., waarbij K. fors letsel aan zijn hoofd heeft opgelopen. Klager heeft gesteld dat hij zich slechts heeft verdedigd tegen een aanval van K. In
het selectieadvies staat evenwel dat een derde gedetineerde, die bij het incident aanwezig is geweest, deze stelling van klager weerspreekt en dat een personeelslid, die het incident in ieder geval gedeeltelijk heeft waargenomen, heeft verklaard te
hebben gezien dat klager als enige geweld gebruikte en hevig op het hoofd van K. insloeg. Gelet op het vorenstaande en op de aard en ernst van het letsel van K., acht de beroepscommissie aannemelijk dat klager een aanzienlijke hoeveelheid geweld heeft
gebruikt tegen K. waardoor K. gewond is geraakt aan zijn hoofd. Voor zover het al zo zou zijn dat klager zich, zoals hij stelt, heeft verdedigd tegen een aanval van K., dan is aannemelijk dat hij daarbij de grenzen van noodzakelijke verdediging fors
heeft overschreden. Op grond van het vorenstaande heeft de selectiefunctionaris, in navolging van de directeur van de p.i. Achterhoek, in redelijkheid kunnen oordelen dat klager met zijn gedrag een ernstig beheersrisico voor anderen vormde en ten
gevolge daarvan niet langer geschikt was om in de p.i. Achterhoek of een andere gevangenis met een regime van beperkte (of algehele) gemeenschap te verblijven.

4.4. Na genoemd incident is de psychiater van de inrichting om advies gevraagd over de geëigende vervolginrichting voor klager. Uit dit advies van de psychiater volgt dat een overplaatsing naar een PPC, gezien de bij klager geconstateerde
psychotische symptomen, een optie was. Desondanks heeft de psychiater geadviseerd klager over te plaatsen naar de BPG, omdat de inschatting op grond van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden was dat een behandeling van klager in een PPC
niet
zou leiden tot een vermindering van zijn uit zijn stoornis voortvloeiende gevaarlijke gedrag.
De beroepscommissie acht de kritiek en vragen van klager over de totstandkoming en de auteur van het psychiatrisch rapport inconsistent en niet onderbouwd. Onweersproken is dat tussen klager en de rapporteur een gesprek –zij het kennelijk door de
houding van klager van korte duur – heeft plaatsgevonden. De beroepscommissie heeft tevens kennisgenomen van het gedrag van klager in de inrichting, dat blijkens de rapportage over het functioneren van klager als kort aangebonden en intimiderend wordt
ervaren.
Naar het oordeel van de beroepscommissie kan het – alles bijeengenomen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt dat de selectiefunctionaris genoemd advies van de psychiater, dat is overgenomen door de directeur van de p.i. Achterhoek, heeft
opgevolgd en heeft beslist klager over te plaatsen naar de BPG van de p.i. Vught. Gezien het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep dan ook ongegrond verklaren.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 5 oktober 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven