Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3024/GB, 6 december 2016, beroep
Uitspraakdatum:06-12-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/3024/GB

Betreft: [Klager] datum: 6 december 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.J. Visser, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 24 augustus 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing vanuit het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught naar een inrichting of afdeling met een regime van beperkte gemeenschap afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 13 oktober 2013 gedetineerd. Hij verbleef in het PPC van de p.i. Vught. Op 5 oktober 2016 is hij overgeplaatst naar het PPC van de locatie Scheveningen, waar een individueel regime geldt.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klagers verzoek tot overplaatsing naar een afdeling of inrichting met een regime van beperkte gemeenschap is afgewezen, omdat hij thans nog op grond van een zorgindicatie in het PPC verblijft. Klager kan zich hiermee niet verenigen en verwijst naar RSJ
20 september 2016, 16/3170/SGA. Bij voornoemde beslissing is het door hem ingediende schorsingsverzoek tegen de verlenging met drie maanden van de verplichting tot het ondergaan van een geneeskundige a-dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46e van de
Pbw toegewezen, nu de noodzaak tot voortzetting van de a-dwangbehandeling naar het oordeel van de schorsingsvoorzitter onvoldoende aannemelijk was. Klager meent dat voornoemde uitspraak impliceert dat thans niets meer in de weg staat aan een
overplaatsing naar een afdeling of inrichting met een regime van beperkte gemeenschap.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Blijkens het selectieadvies van de directeur van het PPC van de p.i. Vught heeft klager de behandelcoördinator te kennen gegeven niet akkoord te zijn met het uitbrengen van een rapportage, zodat de behandelcoördinator heeft aangegeven dat de
PPC-indicatie dient te worden gehandhaafd. Voorts wordt klager, blijkens het selectieadvies, sinds 8 augustus 2016 een groepsprogramma aangeboden, waaraan hij thans pas een relatief korte periode deelneemt.
Klager ontvangt volgens de selectiefunctionaris in het PPC de benodigde zorg en begeleiding, die in een regime van beperkte gemeenschap onvoldoende kan worden geboden.
De selectiefunctionaris meent dat het schorsingsverzoek waarnaar klager verwijst losstaat van de beslissing van 24 augustus 2016, waarbij klagers verzoek om overplaatsing naar een inrichting of afdeling met een regime van beperkte gemeenschap is
afgewezen.

4. De beoordeling
4.1. Het PPC van de locatie Scheveningen is een gevangenis voor mannen met een individueel regime en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Een (al dan niet onherroepelijk) tot gevangenisstraf veroordeelde gedetineerde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele dan wel beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. In
het individueel regime kunnen gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden, een ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of anderen en ten gevolge daarvan niet in staat zijn in een
regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven.

4.3. De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het door klager ingediende schorsingsverzoek tegen de verlenging van de verplichting tot het ondergaan van een a-dwangbehandeling, dat bij beslissing van 20 september 2016 (16/3170/SGA) door de
schorsingsvoorzitter is toegewezen. Zij constateert dat, hoewel een a-dwangbehandeling enkel kan worden toegepast als de betreffende gedetineerde in het PPC verblijft, dit niet de gevolgtrekking billijkt dat een verblijf in het PPC enkel dan is
aangewezen als een a-dwangbehandeling wordt toegepast.
Hierbij komt dat een uitspraak van de schorsingsvoorzitter slechts een voorlopig oordeel is, zodat hiermee niet de onrechtmatigheid van voornoemde verlengingsbeslissing is gegeven. De gronden die klager in beroep heeft aangevoerd treffen in zoverre
geen
doel.

Nu de zorgindicatie op grond waarvan klager in het PPC is geplaatst blijkens de stukken nog onverminderd van kracht is, kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking
komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 6 december 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven