nummer: 16/2599/GA
betreft: [klager] datum: 24 november 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de locatie De Schie te Rotterdam,
gericht tegen een uitspraak van 13 juli 2016 van de beklagcommissie bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 4 november 2016, gehouden in de locatie De Schie, zijn gehoord klager, bijgestaan door mr. J.H. van Dijk, vervanger van klagers raadsvrouw mr. I.J.K. van der Meer, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij
de locatie De Schie.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel ingaande 2 maart 2016, omdat klager personeel onheus heeft bejegend, personeel op intimiderende en dreigende toon heeft toegesproken en personeel vals heeft
beschuldigd.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft zijn standpunt als volgt toegelicht.
De beklagcommissie is volledig voorbij gegaan aan de situatie die helder in het rapport is beschreven. Klager verbleef toen nog niet zolang in De Schie. Er waren daarvoor diverse incidenten met hem geweest. De selectiefunctionaris heeft klager nog een
kans gegeven. Klager had een dreigende houding naar het personeelslid. Ook tijdens de afhandeling van het rapport oefende hij dwang uit. Er staan zwaarwegende feiten in de strafbeschikking. Dat is de reden dat hij vijf dagen straf heeft gekregen. Deze
straf is, gelet op het in het sanctiekader gestelde onder "geweld, bedreigen personeel fysiek/mentaal", redelijk. De beklagcommissie heeft nog overwogen dat de directeur er ook voor had kunnen kiezen klager een straf op te leggen wegens het weigeren
van
een opdracht van het personeel. Dat is volgens de directeur echter van een andere orde dan met verwilderde ogen dreigend ten opzichte van een personeelslid spreken.
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager had gehoord dat de piw-ster had gezegd dat een medegedetineerde niet met klager moest omgaan. De cel van die medegedetineerde was in verband met vermoedens gecontroleerd en ondersteboven gegooid. Hij heeft de piw-ster netjes aangesproken en
gevraagd waarom zij zijn naam heeft genoemd. Klager heeft gezegd “doe je werk, niet meer of minder en noem niet mijn naam”. Dat is niet bedreigend. In het verslag staat dat tegen klager drie keer is gezegd: "ga terug naar je cel”. Waarom heeft hij dan
geen rapport gekregen voor het feit dat hij niet meteen wegging? Klager zou nooit een vrouw aanraken.
3. De beoordeling
In artikel 50, eerste lid, van de Pbw is het volgende bepaald. Indien een ambtenaar of medewerker constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde
tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en hij voornemens is daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, deelt hij dit de gedetineerde mede.
Op grond van artikel 51, eerste lid, van de Pbw kan de directeur wegens het begaan van feiten als bedoeld in artikel 50, eerste lid, een disciplinaire straf opleggen.
Gelet op het gedrag van klager, zoals dat staat beschreven in het verslag van 1 maart 2016, is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur klager in redelijkheid een disciplinaire straf heeft kunnen opleggen. Het beroep zal derhalve gegrond worden
verklaard. Met het oog op het sanctiekader waardeert de beroepscommissie het gedrag van klager echter anders dan de directeur. Onder het kopje geweld, verbale agressie of bedreigen fysiek/mentaal staat een sanctie van maximaal drie dagen eigen cel. De
beroepscommissie ziet derhalve aanleiding de hoogte van de straf te matigen naar drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel. Aan klager zal voor het door hem ondervonden ongemak een tegemoetkoming van €20,= worden toegekend.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie. Zij verklaart het beklag gegrond, voor zover de disciplinaire straf de duur van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel te
boven gaat, en voor het overige ongegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming van €20,= toe.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. W.F. Korthals Altes, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Jousma, secretaris, op 24 november 2016
secretaris voorzitter