Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2726/GA, 22 november 2016, beroep
Uitspraakdatum:22-11-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/2726/GA

betreft: [klager] datum: 22 november 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. I.J.K. van der Meer, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 11 juli 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Middelburg,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 oktober 2016, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, is klagers raadsvrouw gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
De directeur van de p.i. Middelburg heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel voor de duur van tien dagen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Als eerste wordt opgemerkt dat de raadsvrouw niet is opgeroepen om bij de beklagzitting aanwezig te zijn op het moment dat de directeur werd gehoord. Inhoudelijk wordt aangevoerd dat klager stellig blijft ontkennen dat hij in de buurt is geweest van
het
genoemde incident. Hij was de hele dag aan het pokeren. Meerdere gedetineerden kunnen dat beamen, maar de directeur heeft dit niet nagevraagd. Klager is pas drie dagen later op de hoogte gebracht van het incident. De raadsvrouw vraagt zich af waarom
dit
zo lang heeft geduurd en waarom toen ineens besloten werd om klager af te zonderen. Het is niet aannemelijk dat onderzoek is gedaan door andere gedetineerden te horen. Ook is niet duidelijk geworden waarom niet kon worden volstaan met een minder
ingrijpende maatregel, zoals uitsluiting van activiteiten. Klager kan zich niet verdedigen tegen aantijgingen. Hij is op 1 februari 2016 overgeplaatst.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 24, eerste lid juncto artikel 23, eerste lid onder a, van de Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde in afzondering te plaatsen, indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel
van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is.

Uit de mededeling van de ordemaatregel van 26 januari 2016 blijkt dat een medegedetineerde heeft verklaard dat hij op 23 januari 2016 is mishandeld in zijn cel door klager. Die gedetineerde heeft letsel opgelopen in zijn gezicht. Dit is vastgesteld
door
de medische dienst. De verklaring van die gedetineerde wordt ondersteund door verklaringen van andere gedetineerden. De directeur acht het in “hoge mate aannemelijk” dat klager de eerder genoemde gedetineerde heeft mishandeld. Voorst staat in de
mededeling vermeld: “Daarnaast onderzoek ik verder of u betrokken bent bij de telefonische bedreiging/intimidatie van (familie van) deze medegedetineerde.” Verder staat ook vermeld: “Op basis van bovenstaande zal ik een overplaatsingsverzoek doen om u
uit deze inrichting weg te plaatsen. Tot die tijd blijft u op ordemaatregel ingesloten. Indien u contact zoekt met medegedetineerden, kan deze maatregel omgezet worden naar afzondering in een afzonderingscel.”

De beroepscommissie acht de oplegging van de ordemaatregel innerlijk tegenstrijdig. Aan de ene kant maakt de directeur klager een verwijt en stelt hem verantwoordelijkheid voor de mishandeling van een gedetineerde. Het ligt dan voor de hand om klager
een disciplinaire straf op te leggen, nu er sprake was van strafwaardig gedrag als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw. Daarnaast kon de directeur verder onderzoek doen naar de telefonische bedreigingen en eventueel klagers herselectie
afwachten. De Pbw bevat geen verbod tot cumulatie van een straf en maatregel.
In dit geval heeft de directeur gekozen voor oplegging van een ordemaatregel. Het doel van de oplegging van de maatregel blijft onduidelijk. De beroepscommissie zal het beroep en onderliggende beklag daarom gegrond verklaren. Van nader onderzoek is ook
niet gebleken. Nu de gevolgen van de ordemaatregel niet ongedaan te maken zijn, zal klager een tegemoetkoming worden toegekend. De beroepscommissie ziet reden om de tegemoetkoming te matigen, omdat gezien de ontstane situatie wel aanleiding was voor de
directeur om op te treden. Zij beslist als volgt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 20,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 22 november 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven