[...]
Standpunten van klager en de directeur.
Door en namens klager is -zakelijk weergegeven- aangegeven dat klager destijds op onjuiste gronden in de EBI is geplaatst.
Er zijn allerlei argumenten bij elkaar geharkt om de plaatsing te rechtvaardigen; zo wordt hij aangemerkt als een leider van een criminele organisatie, maar daarvoor is hij niet veroordeeld. Er had gewoon gezegd moeten worden waar het op stond. De
plaatsing in de EBI is gemotiveerd ter discussie gesteld, maar de beroepscommissie, die daarover moest oordelen, heeft de plaatsingsbeslissing en de daaraan ten grondslag liggende argumenten wel erg gemakkelijk geaccepteerd.
Klager heeft in de EBI nog nooit een rapport gekregen wegens disfunctioneren, maar toch wordt zijn verblijf in de EBI telkens verlengd. Bij binnenkomst in de EBI werd klager voorgehouden dat een verblijf in de EBI gemiddeld 2 a 2,5 jaar duurt. Toen
deze
grens werd overschreden en zijn verblijf in de EBI andermaal op onjuiste gronden werd verlengd, nam klager, die niemand van het personeel in de inrichting meer vertrouwt, zich voor te klagen over alles wat de directeur en de penitentiair
inrichtingswerkers in zijn ogen fout deden. Klager kan er ook niets aan doen dat hij zo vaak moet rapporteren, zoals hij dal noemt. Er kan natuurlijk worden gediscussieerd over de aard en de ernst van de feiten waarover is geklaagd, maar er zitten
zaken
tussen die zeer de moeite waard zijn en een nadere toelichting behoeven.
De unit-directeur heeft - kort en zakelijk weergegeven— aangevoerd dat hij geen oplossing ziel. Klager heeft zich vastgebeten in de door hem ingezette lijn en is daar niet vanaf te brengen. De inrichting heeft van alles geprobeerd om de impasse te
doorbreken, bijvoorbeeld door middel van inschakeling van de dominee, de psycholoog, het maatschappelijk werk, etc., maar het lukt simpelweg niet. De unit directeur vraagt zich dan ook hardop af of klager wel iets anders wil dan volharden in de
situatie
zoals die thans is.
Beoordeling
De inwerkingtreding van de PBW op 1 januari 1999 heeft ingevolge artikel 93 van die wet geen gevolgen voor beroepschriften die, zoals de onderhavige beroepschriften, voor die datum zijn ingediend.
Het beroep wordt derhalve getoetst aan de voor 1 januari 1999 geldende penitentiaire wet- en regelgeving.
Klager heeft in de onderhavige periode van enkele maanden meer dan duizend klaagschriften ingediend, niet zelden vele klachten per dag over hetzelfde onderwerp en over het algemeen gedragingen van het personeel jegens klager betreffende, welke als niet
aan de directeur toe te rekenen, in het kader van hei beklagrecht niet aan de orde kunnen komen. Tegen alle, voor hem negatief uitgevallen beslissingen van de beklagcommissie heeft klager beroep ingesteld, telkens zonder enige toelichting.
Bij de behandeling ter zitting is gebleken, dat deze handelwijze van klager als achtergrond één voortdurend protest heeft tegen zijn voortgezet verblijf in de Ebl, omdat daaraan naar zijn mening onjuiste argumenten ten grondslag worden gelegd.
Hel is niet aan deze commissie om daarover te oordelen, maar zij merkt wel op, dat klager moet worden toegegeven, dat, nu hij niet vervolgd en dus ook niet veroordeeld is voor deelneming aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het
Wetboek van Strafrecht, het lidmaatschap van een dergelijke organisatie formeel niet gehanteerd mag worden als argument voor zijn plaatsing in de EBI dan wel de verlenging daarvan. De uit het vorenstaande naar voren komende handelwijze van klager
-samengevat neerkomend op het indienen van buitensporig veel klaagschriften en ongemotiveerde beroepschriften, gedragingen van het inrichtingspersoneel betreffende en in feite een ander doel dienend- leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van klager
wegens misbruik van het beklagrecht.
Beslissing
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in de onderhavige beroepen.