Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2965/GB, 7 december 2016, beroep
Uitspraakdatum:07-12-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/2965/GB

Betreft: [Klager] datum: 7 december 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.P. Plasman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 24 augustus 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 13 maart 2015 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Almelo.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een z.b.b.i. afgewezen vanwege een hoog recidiverisico en een risico op het zich onttrekken aan voorwaarden. Verder heeft het Openbaar Ministerie (OM) de vrees geuit dat het verlenen van
verlof aan klager zal leiden tot alcoholmisbruik. De GZ-psycholoog die klager heeft onderzocht, heeft in het door haar opgestelde pro justitia rapport echter geconcludeerd dat klager volledig toerekeningsvatbaar is en dat geen sprake is van een
alcoholverslaving. Het gerechtshof te Leeuwarden heeft deze pro justitia rapportage in zijn vonnis van 25 januari 2016 meegewogen. In de pro justitia rapportage is voorts geconcludeerd dat klager geen stoornis heeft die zijn gedrag ten tijde van het
plegen van het delict heeft beïnvloed, als gevolg waarvan is geadviseerd klager geen behandeling te laten ondergaan. Niettemin is klager thans onder behandeling en werkt hij aan deze behandeling goed mee. Enkele rapporten waarop de afwijzing van
klagers
verzoek zou zijn gebaseerd, zou klager niet mogen inzien.
Voorts stelt klager dat de nabestaanden van het slachtoffer van het door klager gepleegde delict zijn verhuisd naar een andere woonplaats, zodat dit geen belemmering kan vormen voor klagers verloven. De wijkagent is volgens klager van de situatie op de
hoogte.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Het OM heeft negatief geadviseerd vanwege het – door het OM aanwezig geachte – gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten, een ernstig vermoeden dat klagers verloven tot alcoholmisbruik zullen leiden, een
risico van ernstige spanningen in de woon- of leefsfeer en van maatschappelijke onrust. Voor het door klager gepleegde delict is veel media-aandacht geweest. Klagers verloven, die hij zal doorbrengen in zijn woonplaats – tevens de plaats van het door
hem gepleegde delict –, zullen leiden tot een verstoring van de openbare orde vanwege de maatschappelijke onrust die klagers verloven met zich zullen brengen.
De reclassering heeft het recidiverisico als gemiddeld ingeschat, waarbij is gekeken naar klagers alcoholgebruik, het feit dat klager wenst terug te keren naar de woonplaats waar tevens de nabestaanden woonachtig zijn en klagers houding ten aanzien van
het door hem gepleegde delict. Het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden wordt daarentegen hoog ingeschat, met name vanwege klagers (zorgelijke) houding ten aanzien van zijn alcoholgebruik. De directeur van de p.i. Almelo heeft negatief
geadviseerd op basis van voornoemde factoren.
De negatieve adviezen van het OM en de directeur van de p.i. Almelo in aanmerking nemende heeft de selectiefunctionaris klagers verzoek tot plaatsing in een z.b.b.i. afgewezen. Daarbij merkt de selectiefunctionaris op dat in een later stadium van de
behandeling die klager thans volgt, opnieuw een inschatting van voormelde risico’s kan worden gemaakt en aldus kan worden beoordeeld of het verantwoord is klager in een z.b.b.i. te plaatsen.

3.3. Ten aanzien van klagers verzoek tot plaatsing in een z.b.b.i. zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Het Multidisciplinair Overleg (MDO) heeft negatief geadviseerd, hetgeen is gebaseerd op het negatieve advies van het OM. Het OM meent dat klager, voor hij in aanmerking kan komen voor detentiefasering, eerst geruime tijd een behandeling dient te
ondergaan teneinde het recidiverisico te doen verminderen. De vrijhedencommissie van de p.i. Almelo conformeert zich aan het (negatieve) advies van het MDO.
De reclassering adviseert positief over klagers verzoek. Hierbij adviseert de reclassering een locatiegebod, een locatieverbod, het meewerken aan een behandeling en een urinecontroletraject en het zich houden aan de voorwaarden en afspraken met de
reclassering, als bijzondere voorwaarden te verbinden aan het faseringstraject.

4. De beoordeling
4.1. In zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen kunnen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de
veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is
aan
de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart
2014,
Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.2. Klager heeft een verzoek tot fasering naar een z.b.b.i. gedaan. Hij stelt terecht dat in de pro justitia rapportage is geconcludeerd dat hij volledig toerekeningsvatbaar is en dat geen sprake is van een alcoholverslaving. Uit dit rapport komt
evenwel tevens naar voren dat klager is geneigd tot zelfoverschatting en het bagatelliseren van zijn alcoholgebruik. De rapporteur concludeert dat klager hierdoor in de toekomst opnieuw een auto zou kunnen besturen onder invloed van alcohol. Klager
betwist dat zijn alcoholgebruik ten tijde van het delict invloed heeft gehad op het ongeval dat hij heeft veroorzaakt. Uit het reclasseringsrapport komt naar voren dat klager meent in staat te zijn onder invloed van alcohol een auto te besturen. Het
voorgaande strookt met klagers delictverleden, dat een patroon laat zien van rijden onder invloed van alcohol.

4.3. Gelet op het vorenstaande en de (voorlopige) einddatum van klagers detentie in aanmerking nemende, heeft de selectiefunctionaris klagers verzoek tot fasering naar een z.b.b.i. vooralsnog in redelijkheid kunnen afwijzen. Daar klager thans een
behandeling bij een verslavingskliniek ondergaat, gaat de beroepscommissie ervan uit dat de selectiefunctionaris op termijn, in een later stadium van de behandeling, opnieuw zal beoordelen of klager in aanmerking komt voor fasering naar een z.b.b.i. De
op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 7 december 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven