Nummer: 16/3018/GB
Betreft: [Klager] datum: 1 december 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.C. Levy, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 25 augustus 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 6 september 2014 gedetineerd. Hij verblijft in de Extra Zorgvoorziening (EZV) van de locatie De Schie te Rotterdam, waar een regime van beperkte gemeenschap geldt.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager meent dat de bestreden beslissing is gebaseerd op onjuiste feiten en omstandigheden. Voor zover de selectiefunctionaris heeft gesteld dat mogelijk confrontaties zullen ontstaan gedurende klagers verloven nu zijn kleinkinderen hun oma – klagers
vrouw – zullen bezoeken, stelt klager dat hij nooit is vervolgd of veroordeeld voor het plegen van enig strafbaar feit met zijn kleinkinderen. Enkel met zijn nicht heeft klager een contactverbod opgelegd gekregen. Klagers kleinkinderen als slachtoffer
aanmerken is volgens hem in strijd met de onschuldpresumptie.
Voorts ondergaat klager reeds tijdens zijn detentie op eigen initiatief een behandeling bij De Waag. Nu de behandeling naar verwachting de detentieperiode zal overschrijden, kan detentiefasering niet worden uitgesteld tot klager zijn behandeling heeft
afgerond.
Klager heeft alle intern aangeboden trajecten en cursussen gevolgd en heeft op vrijwillige basis regelmatig contact met de inrichtingspsycholoog. Indien klager niet mag faseren, wordt het resocialisatiebeginsel dat is neergelegd in artikel 2, tweede
lid, van de Pbw volgens hem geschonden.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
De reclassering heeft het recidiverisico hoog ingeschat, onder meer vanwege het feit dat klagers laaggemiddelde intelligentie maakt dat zijn vaardigheden om weerstand te bieden aan zijn seksuele impulsen beperkter zijn. Voorts is ingeschat dat een
risico bestaat op letselschade voor (minderjarige) anderen. Klagers behandelaar bij De Waag heeft aangegeven dat zijn behandeling, vanwege zijn gebrek aan inzicht, voornamelijk is gericht op het werken met duidelijke afspraken. Het Openbaar Ministerie
(OM) meent dat het verlenen van verloven thans te vroegtijdig en derhalve onverantwoord is.
Uit het selectieadvies van de directeur van de locatie De Schie komt naar voren dat op het door klager als verlofadres opgegeven adres – het adres van hem en zijn vrouw – regelmatig kleinkinderen aanwezig zijn. Hierdoor ontstaat een zorgelijke
situatie.
De reclassering heeft aangegeven dat het verlenen van verloven niet verantwoord is zolang geen strikt verlofkader is opgesteld, waarbij geen kinderen in de woning aanwezig zullen mogen zijn wanneer klager in de woning aanwezig is.
De selectiefunctionaris meent dat sprake is van een maatschappelijk risico en dat geen sprake is van een aanvaardbaar verlofadres, zodat niet is voldaan aan de voorwaarden die artikel 3, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing
van gedetineerden (de Regeling) aan een b.b.i.-plaatsing stelt. De belangen van de slachtoffers en de samenleving in het algemeen dienen volgens de selectiefunctionaris vooralsnog zwaarder te wegen dan de individuele belangen van klager.
3.3. Ten aanzien van klagers verzoek tot plaatsing in een b.b.i. zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Het multidisciplinair overleg (MDO) adviseert positief, mits klager zich aan de door de reclassering gestelde voorwaarden zal houden. De vrijhedencommissie van de locatie De Schie adviseert negatief, omdat onvoldoende vertrouwen bestaat in het door
klager als verlofadres opgegeven adres.
De reclassering heeft geadviseerd klager in aanmerking te laten komen voor plaatsing in een b.b.i. Hierbij is een locatiegebod en een locatieverbod in combinatie met elektronisch toezicht geadviseerd ter voorkoming van confrontaties met klager en de
slachtoffers.
Het OM acht het verlenen van verlof thans te vroegtijdig – en derhalve onverantwoord – en adviseert om die reden negatief.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling kunnen in een b.b.i. gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar
verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).
4.2. Klager verzoekt om plaatsing in een b.b.i. Onweersproken is dat klager is veroordeeld wegens het plegen van ontucht met minderjarige kinderen binnen zijn familie. Zijn regimaire verloven wenst klager door te brengen op het adres waar hij met
zijn echtgenote woonachtig is. Voorts is onweersproken dat klagers kleinkinderen regelmatig op dit adres vertoeven, waar zijn echtgenote op hen past.
4.3. De selectiefunctionaris heeft in het verweerschrift verwezen naar hetgeen de reclassering in het advies van 13 juli 2016 heeft aangegeven met betrekking tot het feit dat een b.b.i.-plaatsing van klager niet verantwoord is zolang geen strikt
verlofkader is opgesteld waarbij de politie is betrokken en waarbij geen kinderen in de woning van klager aanwezig mogen zijn gedurende klagers verloven. Gelet op de datum van dit advies is niet uitgesloten dat een dergelijk verlofkader thans is
opgesteld. Niet gebleken is echter dat de selectiefunctionaris hiernaar heeft geïnformeerd of anderszins hiernaar een onderzoek heeft ingesteld. De beroepscommissie is evenwel van oordeel dat de selectiefunctionaris in redelijkheid het standpunt heeft
kunnen innemen dat klager vooralsnog niet in aanmerking komt voor een b.b.i.-plaatsing, nu de veiligheid van klagers kleinkinderen in het kader van zijn regimaire verloven thans niet kan worden gewaarborgd. Zij heeft hiertoe het volgende overwogen.
4.4. De reclassering heeft, blijkens het deeladvies van 13 juli 2016, een combinatie van een locatieverbod ter bescherming van een van de slachtoffers en een locatiegebod met elektronisch toezicht geïndiceerd. Voorts heeft de reclassering het
wenselijk geacht dat een vorm van sociale controle wordt uitgevoerd door, onder meer, klagers echtgenote. Uit het advies komt evenwel naar voren dat klagers echtgenote, vanwege haar loyaliteit aan hem, door de reclassering in dit kader niet betrouwbaar
wordt bevonden. Uit de stukken blijkt daarenboven niet dat klager reeds met goed gevolg vrijheden heeft genoten.
4.5. Alles overziende en in aanmerking nemende dat klagers einddatum is vastgesteld op 19 december 2017, is de beroepscommissie van oordeel dat de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, in de gegeven
omstandigheden en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 1 december 2016.
secretaris voorzitter