Nummer: 16/2766/GB
Betreft: [Klager] datum: 1 december 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J.H.M. de Crom, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 3 augustus 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J.J.H.M. de Crom, op 4 november 2016 door een lid van de Raad gehoord. Daarbij waren twee leden van de Raad als toehoorder aanwezig. Van dit horen is een verslag opgemaakt dat aan klager en de
selectiefunctionaris is verzonden. Op 17 november 2016 is bij de Raad binnengekomen hoofdstuk 5 van een manifest van moslimgedetineerden, waarin het regime in de Terroristen Afdeling (TA) is beschreven. Dit schrijven is eveneens aan de
selectiefunctionaris verzonden. Op 17 en 18 november 2016 zijn bij de Raad reacties van de selectiefunctionaris op het verslag van horen binnengekomen. Deze zijn aan klager en zijn raadsvrouw verzonden.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing vanuit de TA naar een afdeling of inrichting met een regime van beperkte gemeenschap afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 25 november 2014 gedetineerd. Hij verblijft in de TA van de locatie De Schie te Rotterdam, waar een individueel regime geldt.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Niet wordt betwist dat klager in eerste aanleg is veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf wegens een terroristisch misdrijf, als gevolg waarvan hij – ingevolge artikel 20a van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de
Regeling) – in de TA van de locatie De Schie is geplaatst. Klagers (voorlopige) einddatum is vastgesteld op 12 mei 2017. Ingevolge artikel 26a van de Regeling wordt een gedetineerde die in de TA verblijft, uit de TA geplaatst indien hij een derde van
de
aan hem onherroepelijk opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan en indien zijn strafrestant ten minste vier maanden en ten hoogste een jaar bedraagt. Nu klager hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg, staat zijn einddatum nog
niet onherroepelijk vast. Om die reden kan klager thans niet worden uitgeplaatst en, in het verlengde daarvan, in aanmerking komen voor detentiefasering. Volgens klager ligt het in de rede dat wordt uitgegaan van de straf die in eerste aanleg is
opgelegd, temeer nu klagers strafzaak in januari of februari 2017 pas in hoger beroep zal worden behandeld. Het hoger beroep kan niet worden afgewacht, omdat klager tegen die tijd naar alle waarschijnlijkheid niet langer voldoet aan het in artikel 26a
van de Regeling gestelde vereiste van een strafrestant van ten minste vier maanden.
Klager meent dat artikel 2, tweede lid, van de Pbw, dat stelt dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel zoveel mogelijk dienstbaar wordt gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer in de maatschappij, ook voor hem
geldt. Dit wordt onderschreven door de toelichting op de wijziging van de Regeling van 18 september 2006 (wijziging van de Regeling met ingang van 18 september 2006, Stcrt. 2006, nr. 181). Hieruit volgt dat artikel 2, tweede lid, van de Pbw van
toepassing is op gedetineerden die in een TA verblijven. Detentiefasering kan in het kader hiervan aan de orde zijn, echter is hiervoor vereist dat de gedetineerde in kwestie vanuit de TA wordt overgeplaatst naar een inrichting of afdeling waar
verloven
mogelijk zijn. Hierop ziet artikel 26a van de Regeling. Indien klager niet uit de TA wordt geplaatst, betekent dit dat hij vanuit de TA, waar hij vrijwel volledig in afzondering verblijft, terugkeert in de maatschappij. Klager ontvangt enkel bezoek
achter glas en heeft overigens geen contact met de buitenwereld. Hij wenst zijn opleiding en zijn parttime baan te vervolgen na zijn detentie. Hiervoor zal echter een en ander geregeld dienen te worden, hetgeen onmogelijk is vanuit de TA. Klager wenst
deel te nemen aan resocialisatieactiviteiten.
Klager stelt, met betrekking tot hetgeen de selectiefunctionaris in het verweerschrift stelt omtrent het risico van maatschappelijke onrust dat het toekennen van vrijheden aan klager met zich brengt, dat hij niet om vrijlating of verlof verzoekt. De
stelling van de selectiefunctionaris is gebaseerd op het advies van de vrijhedencommissie van de locatie De Schie. Klager benadrukt dat de onderhavige procedure ziet op overplaatsing uit de TA. Van het toekennen van vrijheden is volgens hem thans geen
sprake.
Voorts volgt uit het verweerschrift van de selectiefunctionaris dat uit het Violent Extremist Risk Assessment (VERA-2) dat bij klager is afgenomen blijkt dat klager matig tot hoog scoort op de vier hoofdcategorieën. Klager stelt echter niemand
gesproken
te hebben en niet bekend te zijn met deze resultaten. Hij betwist gezegd te hebben zich wederom bij vechtende jihadistische strijdgroepen in Syrië te willen aansluiten. Voor zover is gesteld dat klager geweld zou verheerlijken, voert klager aan dat uit
een uitspraak van de rechtbank Den Haag volgt dat het verheerlijken van geweld op zichzelf niet strafbaar is. Met betrekking tot hetgeen de selectiefunctionaris aanvoert omtrent klagers organisatorische vaardigheden en leiderschap binnen de afdeling,
waarmee hij medegedetineerden negatief zou kunnen beïnvloeden, stelt klager dat hij een ervaren sportleraar is. Hij betwist een negatieve invloed op anderen te hebben.
Klager merkt voorts op dat hij reeds in maart 2016 heeft aangegeven uit de TA te willen worden geplaatst. Op dit verzoek is eerst op 3 augustus 2016 een beslissing genomen. Vanwege deze vertraging in het proces, hetgeen hem – zo hij meent – niet is aan
te rekenen, komt het minimale strafrestant van vier maanden, hetgeen ingevolge artikel 26a van de Regeling is vereist voor een overplaatsing uit de TA, in het gedrang. Klager verzoekt de beroepscommissie derhalve zo spoedig mogelijk een beslissing te
nemen op zijn beroep.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Uit het selectieadvies van de directeur van de locatie De Schie komt naar voren dat bij klager een VERA-2 is afgenomen en dat het Openbaar Ministerie (OM) en de vrijhedencommissie van de locatie De Schie negatief hebben geadviseerd over klagers verzoek
tot plaatsing uit de TA. De advocaat-generaal heeft de selectiefunctionaris bericht dat klager op 23 februari 2016 hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg van 18 februari 2016. Het vonnis in eerste aanleg is derhalve nog niet
onherroepelijk, zodat klager zich volgens de selectiefunctionaris nog in voorlopige hechtenis bevindt. Het OM heeft aangegeven dat klager niet voldoet aan het in artikel 26a van de Regeling gestelde vereiste dat een gedetineerde ten minste een derde
deel van de aan hem onherroepelijk opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan, nu de aan klager opgelegde gevangenisstraf, vanwege het door hem ingestelde hoger beroep, thans nog niet onherroepelijk is. Klager komt om die reden volgens de
selectiefunctionaris niet in aanmerking voor plaatsing uit de TA.
Voor zover het voorgaande niet in de weg staat aan een uitplaatsing, stelt de selectiefunctionaris dat niet is voldaan aan het in artikel 26a, sub b, van de Regeling genoemde vereiste dat geen sprake is van een verhoogd maatschappelijk risico bij
ontvluchting. Hierbij heeft de selectiefunctionaris in aanmerking genomen dat het OM zich met klem verzet tegen klagers uitplaatsing. Het VERA-2-instrument wordt toegepast bij de beoordeling of een gedetineerde die voldoet aan de voorwaarden voor
uitplaatsing, hiervoor in aanmerking komt. Uit de VERA-2 die bij klager is afgenomen komt naar voren dat hij matig tot hoog scoort op alle hoofdcategorieën, die bestaan uit overtuiging en ideologie, sociale context en intentie, geschiedenis, daden en
vermogen en toewijding en motivatie. Nu klager thans (nog) niet onherroepelijk is veroordeeld, speelt de VERA-2 in de onderhavige zaak echter geen rol.
Klager zou voorts hebben verkondigd dat hij zich wil aansluiten bij jihadistische strijdgroepen in Syrië en dat hij zich verplicht voelt deel te nemen aan de jihad. Zowel voorafgaand aan als gedurende zijn detentie heeft klager extremistisch geweld
verheerlijkt. Vanwege onder meer zijn organisatorische vaardigheden acht de selectiefunctionaris de kans groot dat klager medegedetineerden negatief zal beïnvloeden.
De vrijhedencommissie van de locatie De Schie heeft negatief geadviseerd over een uitplaatsing van klager, nu hij (nog) niet onherroepelijk is veroordeeld en het toekennen van vrijheden aan klager een enorm risico van grote maatschappelijke onrust met
zich brengt.
Daarenboven heeft de rechtbank aan het voorwaardelijke deel van de aan klager in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf elf bijzondere voorwaarden verbonden.
De selectiefunctionaris meent dat de bestreden beslissing niet onredelijk of onbillijk is. Hierbij is opgemerkt dat artikel 2, tweede lid, van de Pbw, waar klager in zijn beroepschrift naar verwijst, bepaalt dat bij het verlenen van vrijheden aan
gedetineerden rekening wordt gehouden met de veiligheid van de samenleving. Voorts stelt de selectiefunctionaris in dit kader dat niet is uitgesloten dat een bij vonnis in eerste aanleg opgelegde straf, in hoger beroep hoger kan uitvallen.
4. De beoordeling
4.1. De TA is aangewezen als huis van bewaring en gevangenis voor mannen en vrouwen met een individueel regime en een uitgebreid beveiligingsniveau.
4.2. Artikel 20a van de Regeling luidt: “In de Terroristen Afdeling worden gedetineerden geplaatst die: a. verdacht worden van een terroristisch misdrijf; b. al dan niet onherroepelijk veroordeeld zijn wegens een terroristisch misdrijf; c. voor of
tijdens hun detentie een boodschap van radicalisering verkondigen of verspreiden daaronder mede begrepen wervingsactiviteiten voor doeleinden die in strijd zijn met de openbare orde en veiligheid dan wel de orde of veiligheid in de inrichting; tenzij
uit informatie van het GRIP of het Openbaar Ministerie voortvloeit dat plaatsing op een Terroristen Afdeling niet is geïndiceerd.”
4.3. Artikel 26a van de Regeling luidt: “Een in een Terroristen Afdeling verblijvende gedetineerde als bedoeld in artikel 20a onder b die een derde deel van de aan hem onherroepelijk opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel heeft
ondergaan en wiens strafrestant tenminste vier maanden en ten hoogste één jaar bedraagt, wordt uit de Terroristen Afdeling geplaatst, tenzij: a. er sprake is van een uitlevering of dreigende uitlevering; b. er sprake is van een verhoogd maatschappelijk
risico bij ontvluchting; c. er gedurende het laatste jaar van het verblijf op de Terroristen Afdeling sprake is geweest van het verkondigen of verspreiden van een boodschap van radicalisering daaronder mede begrepen wervingsactiviteiten voor doeleinden
die in strijd zijn met de openbare orde en veiligheid dan wel de orde of veiligheid in de inrichting.”
4.4. Klager ondergaat thans een gevangenisstraf van 42 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk, opgelegd bij vonnis van 18 februari 2016, wegens het plegen van een terroristisch misdrijf. Zijn voorlopige einddatum is vastgesteld op 12 mei 2017.
4.5. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing gebaseerd op de artikelen 20a en 26a van de Regeling en die geïnterpreteerd in samenhang met de verstrekte adviezen. Genoemde bepalingen, noch afzonderlijk, noch in samenhang gelezen, staan
er in beginsel niet aan in de weg dat een gedetineerde die in de TA verblijft en in verband met de afwachting van het hoger beroep nog niet onherroepelijk tot een bepaalde vrijheidsstraf is veroordeeld, eerder kan worden uitgeplaatst dan op het in
artikel 26a van de Regeling genoemde moment. Alleen in geval van de in artikel 26a, onder a, b en c, van de Regeling genoemde omstandigheden zou daarvan kunnen worden afgezien.
4.6. Voor zover de selectiefunctionaris de bestreden beslissing heeft gebaseerd op het advies van de vrijhedencommissie van de locatie De Schie, waarin is overwogen dat het toekennen van vrijheden aan klager een risico van grote maatschappelijke
onrust met zich brengt, acht de beroepscommissie dit in het kader van klagers verzoek niet begrijpelijk. Klagers verzoek ziet op een overplaatsing vanuit de TA naar een normaal beveiligde afdeling of inrichting met een regime van beperkte gemeenschap
teneinde – onder meer – voorzieningen te kunnen treffen in het kader van zijn opleiding, werk en huisvesting met het oog op de naderende (voorlopige) einddatum van zijn detentie. Van het toekennen van vrijheden is dan ook (nog) geen sprake.
4.7. Nu de selectiefunctionaris bij het nemen van de bestreden beslissing onvoldoende (inhoudelijk) is ingegaan op de aard van klagers verzoek, is de beroepscommissie van oordeel dat deze niet in stand kan blijven daar deze onvoldoende met redenen
is
omkleed. De bestreden beslissing zal worden vernietigd en de selectiefunctionaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie acht
geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 1 december 2016.
secretaris voorzitter