Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3000/GA, 1 december 2016, beroep
Uitspraakdatum:01-12-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3000/GA

betreft: [klager] datum: 1 december 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.W. Verbaas, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 18 augustus 2016 van de beklagcommissie bij het Detentiecentrum Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 november 2016, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, zijn gehoord klagers raadsman mr. F.W. Verbaas, en mevrouw [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij het Detentiecentrum Rotterdam.
Klager verblijft inmiddels niet meer in Nederland..

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel voor de duur van tien dagen ingaande 26 mei 2016 in verband met fysiek en verbaal geweld naar het personeel, het niet opvolgen van een opdracht van het personeel en het
belemmeren
van de hulpverlening en evacuatie.

De beklagcommissie heeft het beklag op formele gronden gegrond verklaard en voor het overige ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het beroep als volgt zakelijk weergegeven toegelicht.
Klager heeft belang bij en recht op een beoordeling in beroep, omdat het beklag inhoudelijk ongegrond is verklaard. Er kan hem ook nog een tegemoetkoming worden toegekend.
De plaatsing in de isoleercel is disproportioneel en vormt daarmee een schending van artikel 8 EVRM, een internationale regel die directe werking heeft. Klager meent dat zijn gedrag geen aanleiding heeft gegeven tot de isoleercelplaatsing. Er bestaan
beveiligingsbeelden die zijn gedrag mogelijk in een ander daglicht kunnen plaatsen. De commissie van toezicht heeft geweigerd deze beelden te zien en de directie heeft geweigerd om de raadsman inzage te geven in deze beelden. De raadsman heeft daarover
een klacht ingediend bij DJI. De beroepscommissie wordt dringend verzocht de beelden op te vragen en te bekijken. De beelden geven een kijk op een onderdeel van het gebeuren in het Detentiecentrum. Als wordt besloten deze beelden niet te bekijken, is
geen sprake van een effectief rechtsmiddel zoals bedoeld in artikel 13 EVRM. Als de beroepscommissie het beroep gegrond verklaart zonder de beelden te zien, gaat de raadsman daarmee uiteraard akkoord. Wordt het beroep ongegrond verklaard zonder dat de
beelden worden gezien, dan zal de raadsman een klacht indienen bij de nationale ombudsman. De raadsman heeft strijdigheid met artikel 8 EVRM aangevoerd, omdat er als gevolg van de detentie een beperking is op het recht op eerbiediging van het
privéleven. Artikel 3 EVRM is ook genoemd. De klacht over de visitatie valt onder de proportionaliteit van de isoleercelplaatsing, omdat de visitatie daaraan vooraf is gegaan. Zolang de raadsman de beveiligingsbeelden niet kan inzien, kan hij de
feitelijke situatie in de rapportages niet tegenspreken. Het is nodig het plaatje compleet te krijgen. De directeur is in ieder geval in staat geweest klager op de beelden te identificeren. De beslissing de beelden in te zien heeft te maken met de
acceptatie van de uitspraken van de beroepscommissie. Als de beroepscommissie de beelden niet ziet, is geen sprake van een volledig onderzoek.

De directeur heeft in beroep het standpunt als volgt toegelicht.
De camerabeelden zijn er nog. Zij geven alleen de situatie op de luchtplaats weer. In het trappenhuis hangen geen camera’s. De beelden zijn niet goed van kwaliteit. De directeur kent klager niet en heeft ervoor gekozen de beelden niet te bekijken en
zich alleen te baseren op de opgestelde rapportages.

3. De beoordeling
De raadsman heeft verzocht om inzage in de camerabeelden die op de avond van de brand op 25 mei 2016 in het Detentiecentrum Rotterdam zijn gemaakt.
De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu de directeur te kennen heeft gegeven dat de beelden slechts een stukje van het gebeuren op de luchtplaats laten zien en niet van goede kwaliteit zijn. De beroepscommissie kent klager niet en zou hem daarom
niet op de beelden kunnen herkennen. Bovendien heeft de raadsman niet concreet aangeduid wat in de weergave van de rapportages feitelijk niet zou kloppen en wat bij het zien van de camerabeelden dan wel zou kunnen blijken.

Verder inhoudelijk
In artikel 50, eerste lid, van de Pbw is het volgende bepaald. Indien een ambtenaar of medewerker constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde
tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en hij voornemens is daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, deelt hij dit de gedetineerde mee.
Op grond van artikel 51, eerste lid, van de Pbw kan de directeur wegens het begaan van feiten als bedoeld in artikel 50, eerste lid, een disciplinaire straf opleggen.

De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur, gelet op de weergave van het gedrag van klager in de rapportages, in redelijkheid een disciplinaire straf heeft kunnen opleggen. Uit die rapportages komt naar voren dat klager zich agressief heeft
gedragen,dat hij heeft geschreeuwd en gescholden, personeel heeft vastgepakt en geduwd. Hij reageerde niet op verzoeken rustig te worden.
De beroepscommissie acht de hoogte van de straf echter niet proportioneel. Er moet op de avond van 25 mei 2016, toen brand woedde in het Detentiecentrum, sprake zijn geweest van een enorme panieksituatie. Aannemelijk is dat klager dacht in levensgevaar
te verkeren. Die specifieke omstandigheden zijn onvoldoende meegewogen bij de hoogte van de straf. De straf zal dan ook worden gematigd tot vijf dagen opsluiting in een strafcel. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. Aan klager zal voor het
door hem ondervonden ongemak een tegemoetkoming van € 50,= worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond, voor zover de disciplinaire straf de duur van vijf dagen te boven gaat.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. W.F. Korthals Altes, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 1 december 2016

secretaris voorzitter

Naar boven